Steeds vaker hoor je dat kunst inclusief moet zijn. De canon moet bevraagd, de taal gezuiverd, kolonialisme en machtsstructuren ontmaskerd en nieuwe identiteiten bevestigd. Kunstenaars moeten een ‘actieplan diversiteit en inclusie’ schrijven als zij voor subsidie in aanmerking willen komen en hun werk inzetten om te komen tot ‘een proces van systemische hervorming waarin veranderingen en wijzigingen in de inhoud, methoden, benaderingen, structuren en strategieën van bestaande collectieven, organisaties, diensten, instellingen – of van de samenleving in haar geheel – worden doorgevoerd om drempels te doorbreken, met een visie die iedereen, ongeacht de doelgroep, een rechtvaardige en participatieve ervaring en omgeving biedt.’ Dit aldus het rapport Inclusieve maatschappij van Sami Zemni en Joachim Ben Yakoub.

Wow!

Ja! dacht ik, aangeraakt door het aanstekelijke proza van deze geniale ambtenaren. Maar toen ik het werk van mijn nieuwe vriendin Ulrike Fraembs ontdekte, begon ik te vermoeden dat kunst misschien toch niet gaat over ‘een proces van systemische hervorming’ maar om iets wat veel belangrijker is. Daarom zal ik geen betoog houden over inclusiviteit in de kunsten en zwijgen over ‘een rechtvaardige en participatieve ervaring’, hoe noodzakelijk ook. Ik wil u trachten te vertellen hoe ik opnieuw leerde zien.

Ik leerde Ulrike kennen via de kapsalon. Terwijl mijn hoofd werd gemasseerd dacht ik na over de omslag van een boek waaraan ik de afgelopen zeven jaar gewerkt had. Het was nog niet zo eenvoudig, ook niet voor mezelf. Mijn kapper wist wel iemand. Een paar dagen later zocht ik de kunstenaar thuis op – met de persoonlijke aanbeveling van de coiffeur. Op goed geluk belde ik aan bij een portiekdeur waar een oude fiets stond, want haar huisnummer was ik vergeten. Een vrouw van in de zeventig met opvallend blauwe ogen tekende zich af in de hal. Zij monsterde mij kort. Ik stelde me voor, glimlachte en volgde haar de trap op tot in het spaarzaam ingerichte atelier dat tevens woonkamer was. De ruimte ademende licht. Een tekentafel nam beslag van een groot deel van de kamer. De tijd strekte zich als een kat uit in de vensterbank. Mijn blik werd gevangen door een serie grote pentekeningen die een hele wand in beslag nam. Een zwarte doorschijnende blouse uitgestrekt aan een hangertje. Naaldhakken die een herfstblad doorspiesen. Schaduwen van bladeren op een witgekalkte muur. Gestileerde plantmotieven op een zwarte kanten jurk, een gebreid blad, wilde wingerd. Ze raakten me, zonder dat ik begreep waarom.

Ik draaide me naar haar om. Het viel me op hoe haar lichte haren in haar nek krulden. ‘Wat is dit?’, vroeg ik. Mijn blik dwaalde weer af naar de pentekeningen op de wand. Jurken, blouses, kousen, schaduwen van wingerd. Alles zwartwit, leeg en zonder context. En toen realiseerde ik me dat dit toch niet helemaal in orde was. ‘Maar waar zijn de vróuwen Ulrike?’ vroeg ik.  ‘Worden die niet opnieuw ge-achtergrond? Tot inferieure Ander gemaakt door de Heersende Blik? Zijn zij niet meer dan hun lingerie? Aan wiens blik, wiens heerschappij, wiens macht beantwoorden zij? Worden zij niet Geobjectiveerd en Onderdrukt?  En moet de Feministische Kunstenaar dan niet getuigen, moet zij niet een geweten zijn? Ageren! Persifleren en aanklagen in plaats van accommoderen? En is de rest geen tijdverspilling en ijdelheid en wind, en moet je het niet politiek maken? Als vrouw…? En hoe is het met de vertegenwoordiging, het quotum, de inclusie, de emancipatie, de diversiteit en de achterstand?’

Zij zuchtte. Ze wilde niet praten. Ik keek opnieuw en toen begon het me te dagen: een jurk aan een knaapje die zich strekt in verwachting, de golving van de zijde, klaar voor een lichaam, een pump met stilettohak omrankt door wilde wingerd, een opstel in afwezigheid, vol wind en stroming, en de speling van een oneindig licht. En ineens begreep ik wat zij wilde, en hier moet ik mijn inzichten wat kracht bij zetten.

Zij wilde niet aanklagen. Zij wilde de dingen bevrijden, ze zien zoals ze wérden, een huid, voor wind en licht. Haar engagement gold niet de identiteitspolitiek, de inclusie, het quotum en wat al niet meer: haar engagement gold de poëzie van stof en zijde. Zij wilde het wisselen van het licht vangen in netten van schaduw. Zij wilde het vastleggen, zonder het te beschadigen. Zij wilde de dingen grijpen terwijl zij de duizeling van het bestaan opeisen, voor zichzelf, voordat zij in de oneindige snelheid van de wereld worden opgenomen. Zij geloofde in het eeuwige zo-zijn van de dingen. Zij wilde hun resonantie, hun adem, hun ziel.

Weer thuisgekomen begreep ik haar kunst in heel zijn genezende beperking. Een rijke abstinentie, het zwart en het wit van de dingen, de lust en de teloorgang, de deelname van alles aan alles, in één adem, in een vlucht, de bevrijding van alles uit haar contouren. Hoe kon ik zo blind zijn? Wellicht was het op dat moment dat ik besloot dat ik moest vertellen wat ik gezien heb; wat zou het pathos van de diversiteitsambtenaar ook baten, staand tegenover dit veld zonder eind, deze pracht zonder perken?

In een mailtje schreef zij mij enige dagen later: ‘Beste Gerrie, hartelijk dank voor het gesprek’ En zonder verdere uitleg voegde ze het éne alles verklarende beeld bij voor mijn boekomslag: het plantaardig ademen dat de wereld doortrekt.

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.

Vorig artikelAlleen waar de kunsten vrij zijn, zijn de mensen vrij
Volgend artikelUnchain My Art: #10 – Ruben L. Oppenheimer
Gerrie Strik is neerlandica met als specialisatie genderstudies. Zij publiceert essays over maatschappelijke ontwikkelingen in o.m. Trouw, The Optimist, Elsevier Weekblad Magazine en Vrij Links