Na het zien van de documentaire Dat zijn geen grappen! was ik bóós. Boos op een cabaretier, een televisieman en een schrijver, die over iedereen alles durven zeggen. Over alles? Nee, niet helemaal over alles.
Om de islam, in schrille tegenstelling tot bijvoorbeeld het christendom, het feminisme of homoseksualiteit, bleken ze voorzichtig heen te lopen. Het moet tenslotte niet gevaarlijk worden. De slopers van heilige huisjes bleken vooral slopers van veilige huisjes. (De hele documentaire kun je hier terugkijken. Aanrader.)
Ja, ik was boos en ik stak het niet onder stoelen of banken. Dat luchtte op.
Maar ik kreeg daarover (terecht) wedervragen. Zo, en wat zou jij zélf dan durven, Hoogwout? Heb jij wél ‘zin in dat mes’, zou jij niet aan je kinderen denken, zou jij je niet verantwoordelijk voelen voor de veiligheid van de mensen in de zaal?
Het laffe antwoord is: ja maar ik ben geen cabaretier die alles en iedereen aanpakt behálve. Ja maar ik ben geen schrijver met een grote bek over alles en iedereen behálve; geen voetbalpresentator die vindt dat andere mensen ‘gewoon wat meer karakter’ moeten tonen als ze ergens angst voor voelen, en die over alles en iedereen zegt wat hij wil behálve.
Maar ik zeg al: dat is het laffe antwoord.
Ik ben wel redacteur en tekstschrijver en ik ben tien jaar uitgever geweest. Een eenmanszaak, met managementboeken, weliswaar, ver van welke politieke stress dan ook.
En toen de cartoonrellen uitbraken vroeg ik mezelf toch af: zou ík ze hebben durven afdrukken, als ik de hoofdredacteur van de NRC was geweest? Of zou ik De Duivelsverzen hebben durven uitgeven in vertaling, wetende dat de schrijver moest onderduiken, en er al een vertaler om was vermoord?
Ik weet het niet. Hoe ver gaat je moed, als het er echt op aankomt, voor jezelf? Hoe ver gaat je moed voor ánderen? Als er honderd mensen in je uitgeverij werken, als er duizenden mensen naar je voorstellingen komen?
Ik geloof dat ik ook bang zou zijn, als cabaretier. Ik geloof nog wel dat ik misstanden in elke religie zou durven adresseren, maar ik denk dat ik misschien geen keiharde grappen over de profeet zou durven maken.
Maar ik denk ook dat, als ik al decennia een van ‘s lands grootste en toonaangevende maatschappelijk betrokken cabaretiers (of schrijvers) was, dat ik die ángst in elk geval tot een van de grote thema’s van mijn voorstelling of boeken zou hebben gemaakt.
Als je je als kunstenaar over alles durft uit te spreken, behálve, hoe kun je dát dan niet benoemen?
Ik ben geen cabaretier.
Maar als ik bang was, had ik in elk geval een enorme olifant op het podium gezet. Verder helemaal niets, alleen die grote, eenzame olifant. En bij elke harde grap over gristenen, of over de Paus, over Staphorst of over schandalen in de Kerk, zou die olifant de spotlights krijgen.
Ik zou om de olifant heen lopen, alsof hij niet daar was. Eronderdoor, eromheen, eroverheen, alsof hij er gewoon niet is.
Want dat is wat kunst geworden is, als iedereen bang is. Leef elke dag alsof het je laatste is – maar niet echt natuurlijk, want morgen wil ik er ook nog zijn.
Om de olifant heen.
Foto: Rob Laughter via Unsplash