‘Het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam heeft de vrijheid het onderwijs te geven dat de ouders vinden passen bij hun kind. Uitspraken van de minister-president (“ik zou mijn kinderen niet naar die school sturen”) en de burgemeester en wethouder van Amsterdam die het ontslag eisen van het schoolbestuur zijn hyperig en niet op zijn plaats.’
Toen ik dit persbericht van 14 maart 2019 las, was mijn eerste associatie dat dit komt van een partij als Denk. Niets is minder waar. Dit persbericht komt van Verus, een vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs. Op haar website kunnen we lezen dat zij wil staan voor goed onderwijs, met geloof, hoop en liefde als solide basis en gericht op de (brede) ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Hoe is het dan mogelijk dat Verus zich solidair opstelt, naar een school waarvan inlichtingendienst AIVD duidelijk aangeeft dat er zorgelijke signalen zijn over grote aandacht voor de salafistische geloofsleer? Waarom negeert Verus het gegeven dat hier denkbeelden worden onderwezen die haaks staan op de waarden van onze democratische rechtsstaat?
Wellicht voelt Verus nattigheid, omdat er een discussie aan zit te komen over een herziening van artikel 23 van de Grondwet. Blijkbaar heeft de organisatie er geen probleem mee dat de inspecteurs bedreigd werden met ‘mogelijke ordeverstoringen’ als hun geplande lesbezoeken door zouden gaan, en heeft de vereniging er geen moeite mee om zelf in hun persbericht de minister-president en de Amsterdamse burgemeester te diskwalificeren. Blijkbaar vindt Verus het moeilijk om te erkennen dat artikel 23 misbruikt wordt door orthodox-christelijke en islamitische scholen om onderwerpen als ‘de Grondwet’ en ‘democratisch burgerschap’ te negeren?
Bij dit persbericht moest ik denken aan het interview met Bassam Tibi in de Volkskrant van 27 maart. Tibi maakt een onderscheid tussen een ‘moslim’ en een ‘islamist’. Een islamist vindt dat Allah leidend moet zijn in het openbare leven. Bassam Tibi ziet zichzelf als een moslim; als een rationalist die staat voor de scheiding van kerk/moskee en staat, pluralisme, universele mensenrechten en de seculiere democratie.
Het probleem dat religie en staat niet gescheiden worden, komt ook voor binnen fundamentalistische stromingen binnen de joodse en christelijke godsdiensten. Zij gaan voor een samenleving waarin godsdienst het laatste woord heeft. Denk maar aan de strijd van de fundamentalistische joden om van Israël een theocratie te maken waarin de Halacha, de joodse wetgeving, nageleefd wordt. Of denk aan de Nashville-verklaring, die begin dit jaar is uitgegaan van orthodox-conservatieve protestantse en evangelische christenen die zich verzetten tegen het homohuwelijk en andere vormen van relaties en identiteit.
Tijdens een les die ik eens gaf op een pabo met als thema ‘feesten op een basisschool’, kunnen de spanningen van de scheiding tussen synagoge/kerk/moskee en staat al vrij gemakkelijk naar boven komen. Bij de bespreking van het sinterklaasfeest lieten enkele moslimstudenten mij weten dat dit voor hen niet opgaat, want het vieren van niet-islamitische feestdagen als Sinterklaas is volgens hen verboden (haram). Een collega-studente was het er niet mee eens dat zij dat zomaar zouden kunnen weigeren, zeker als ze op een niet-islamitische basisschool zouden gaan werken. Prompt reageerden ze: ‘Dat is ons democratisch recht’.
Wanneer ik aan de studenten de vraag stel hoe we met de bovenstaande problematiek binnen het onderwijs om moeten gaan, komen ze vaak met antwoorden als ‘respect hebben’ en ‘iedereen heeft recht op zijn eigen mening’ – in het onderwijs moet men ‘rekening houden’ met hun ‘gevoelens’. Als ik doorvraag wat de ‘grond’ of de ‘basis’ is voor deze antwoorden, komen ze vaak niet verder dan het steeds terugkerende woordje ‘respect’ en dat we ‘nu eenmaal in een multiculturele samenleving leven’. Bij stevig doorvragen hoe de regels in een samenleving worden vastgesteld, komt een enkeling uit op ‘onze Grondwet’. Mij valt het op – en daar ben ik het met Bassam Tibi eens – dat we, ook binnen de opleidingen, te weinig achter onze kernwaarden staan. En wat mij veel erger lijkt, men kent de Grondwet niet. Uit een onderzoek in 2008 bleek al dat 84 procent van de Nederlanders aangeeft de inhoud van de Grondwet niet zo goed, of zelfs helemaal niet te kennen. Dat is er vandaag de dag echt niet beter op geworden. Zo schrijft Gijs Beukers in november 2017 in de Volkskrant dat Nederlandse jongeren minder weten over democratie dan hun leeftijdsgenoten in andere Europese landen.[1]
Daarom is het vandaag de dag hard nodig dat docenten, studenten en een organisatie als Verus goed bekend moeten zijn met de Grondwet en de Europese kernwaarden, en die opnemen als een leidend principe in het vak burgerschap in het onderwijsleerplan.
Ik vrees dat mijn pleidooi voor goed burgerschap niet door iedereen opgepikt zal worden, omdat men dat ziet als kritiek op de islam. Dat hoor ook in mijn directe omgeving van docenten, filosofen en theologen. Wat ik verder extra wrang vind binnen de verlichte theologische wereld: men heeft zich losgemaakt van de onderdrukkende christelijke denkwereld, maar durft deze stap niet te nemen naar de onderdrukkende islamitische denkwereld.
Journaliste Fidan Ekiz neemt het deze ‘verlichte’ mensen (ook in het onderwijs) in een essay in de Volkskrant kwalijk dat zij dit laten liggen. Ze citeert hierbij Keklik Yücel: ‘Het is zorgelijk dat het in Nederland zover is gekomen dat je moedig moet zijn om een lans te breken voor universele en democratische waarden.’
[1] Zie ook het 10 april verschenen rapport De Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs: ‘De manier waarop en de mate waarin scholen burgerschapsonderwijs vormgeven, lopen sterk uiteen. Dat geldt voor de mate waarin scholen beschikken over een uitgewerkte visie op de manier waarop ze dat willen doen en de aandacht die de verschillende aspecten van burgerschap (zoals leren over andere culturen, basiswaarden en democratie) in het onderwijs krijgen.’ (p.68)