Vorige maand berichtten de media over de recente vergadering van de Commission on the Status of Women (CSW) van de Verenigde Naties, waar een krachtige poging van conservatieve krachten om de uitbouw van vrouwenrechten te beknotten, werd weggestemd. Deze gebeurtenis laat de wrijving zien tussen een op westerse principes gebaseerde progressieve agenda en de tegenkrachten die deze ontmoet. De opstelling van de VS en Rusland, die deel uitmaakten van die tegenbeweging, illustreert daarentegen de conservatieve westerse agenda, waarover zometeen meer.

De Verenigde Naties werden in 1945 opgericht door de staten die kort daarvoor de Tweede Wereldoorlog hadden doorgemaakt, om een set gezamenlijk afgesproken politieke en maatschappelijke normen over de aardbol te verspreiden. Deze normen vinden voor een belangrijk deel hun oorsprong in westerse Verlichtingsidealen. De basisprincipes in het Handvest van de VN omvatten onder meer pacifisme, internationaal recht, vreedzame internationale samenwerking, sociale en economische vooruitgang en mensenrechten – ‘eerbied voor de fundamentele vrijheden voor allen, zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst’. In de concrete uitwerking die hieraan sindsdien is gegeven, betekent dit dat VN zich inspannen voor de bevordering van onder meer rechtsstatelijkheid; vreedzame interstatelijke conflictbemiddeling; zelfbeschikking; mensenrechten zoals vrijheid van geloof, meningsuiting en vergadering; non-discriminatie; recht op onderwijs; najagen van geluk; vrouwenrechten; verbod op kinderarbeid; vakbondsrechten; milieubescherming en bescherming van cultureel erfgoed. In VN-verband bereiken de lidstaten overeenstemming over normen waaraan zij ofwel de status van wettelijk bindend verdrag geven, ofwel die van een meer vrijblijvende aanbeveling, en die de lidstaten in hun eigen wetgeving implementeren. Tevens zijn een reeks internationale organisaties opgericht om de verwezenlijking van deze agenda te ondersteunen. Hoewel niet feitelijk benoemd in het VN-handvest, is het bevorderen van democratische regeringsvormen overal ter wereld een belangrijk element van de internationale politiek van het Westen.

Dat dit vooruitgangsstreven diep in onze mentaliteit zit, blijkt bijvoorbeeld bij ontmoetingen tussen onze regering en die van China. Steeds opnieuw klinkt dan in onze media de roep om de mensenrechtensituatie in China ‘aan te kaarten’. Soms is dit zelfs het eerste onderwerp in de berichtgeving daarover, zoals in het Algemeen Dagblad bij Rutte’s bezoek aan China in november 2013, en steevast klinkt de hoon op wanneer onze regeringsleiders het onderwerp niet aan de orde stellen (zie ook hier en hier).

Het streven om bovenstaande principes onder de mensheid te verspreiden, is in wezen eenzelfde soort missie als die van de christelijke zending van enige eeuwen terug. Net als de christenen in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd, denken wij dat het alleen aan onbekendheid met ons systeem ligt als iemand onze opvattingen niet deelt: wie is bekend met onze rechtsstaat, democratie en gelijkheid, en is er geen aanhanger van? Het huidige westerse progressieve ideaal is een vreedzaam mondiaal proces, waarbinnen alle volkeren op termijn de westerse politieke en sociale normen uit vrije wil accepteren, en iedereen daar gelukkiger – en welvarender, veiliger et cetera – van wordt. Het bevorderen van dit proces is de westerse ‘missie’ van dit moment, zodat de veilige en rechtvaardige wereld groeit. Vanuit het Westen wordt daarom in veel gevallen steun verleend aan buitenlandse groepen of individuen die deze waarden in hun eigen omgeving ingang proberen te doen vinden – al zou je vaak ook willen dat we hier wat meer bevlogenheid en risicobereidheid in zouden steken.

Van dit westerse systeem vormt het menselijk individu het uitgangspunt. Er bestaat een verregaande overeenstemming onder historici dat de basis voor dit denken werd gelegd in de Europese Renaissance, die in de 14e eeuw in Italië begon. Stap voor stap werden de rechten en vrijheden van het individu uitgebouwd tot de reeks formele rechten, instituties en praktijken die in het begin van dit stuk werd genoemd. Met name tijdens de Verlichting kwam dit proces in een versnelling, die aan het eind van de 18e eeuw de basis legde voor de moderne Europese democratische rechtsstaten.

Inderdaad kan zo’n beetje de hele bovengenoemde lijst op een logische en filosofisch consistente manier uit het simpele uitgangspunt van het menselijk individu worden afgeleid – en mogelijk zelfs worden doorgetrokken om niet-menselijke individuen rechten te geven. Dit maakt het makkelijk om te geloven dat het westerse systeem een universele, absolute geldigheid bezit – precies zoals wij ooit dachten over de waarheden van het christelijk geloof, dat ook steunde op een theoretisch ver uitgebouwde en wetenschappelijke theologie. Behalve het menselijk individu zijn er ook andere uitgangspunten mogelijk: het collectief, zoals de staat, stad of familie, of de godsdienst, waarvan de uitwerking tot heel andere systemen leidt; bijvoorbeeld communistische, theocratische of totalitaire, waarvan de waarden en normen dus hard kunnen botsen met de hedendaagse westerse – met verdachtmakingen van ‘westerse inmenging’ tot gevolg, zoals onlangs nog bleek toen ook christelijke religieuze activiteit in China als ‘westerse inmenging’ werd waargenomen.

Naast de westerse progressieve agenda is er echter ook een westerse conservatieve agenda. Ook de rechtse kerk is geneigd zich als een missie te gedragen en haar agenda over de wereld uit te dragen. Zoals bij de Commission on the Status of Women bleek, verbinden in dit kamp conservatieve krachten uit onder meer de VS en Rusland, vaak religieus geïnspireerd, zich met islamitische naties zoals Saudi-Arabië en Bahrein – een zeer ironisch feit, aangezien binnen het Westen zelf juist de rechtse conservatieve beweging zich als de bestrijder van het islamitische gevaar profileert en de linkse kerk verwijt teveel met moslims te knuffelen. Wat het essentiële verschil is tussen de progressieve en de conservatieve agenda, is in dit stuk niet aan de orde, maar het lijkt meer te gaan om een meningsverschil over de vraag welke individuen vooral bescherming verdienen, dan om een wezenlijk conflict over de balans tussen individu en sociale samenhang.

Waar het hier om gaat, is de verwarrende paradox dat het mogelijk is de bovengenoemde relativiteit van systemen te onderkennen, en toch een overtuigd ‘gelovige’ van je eigen systeem te blijven. Sterker nog: het is voor een westerling min of meer onmogelijk het belang van rechtsstaat, democratie en mensenrechten te ontkennen, en zelfs van de legitimiteit van ‘ons’ streven om deze over de aarde te verspreiden; zie de gevoeligheid van de vraag of onze ministers in China de mensenrechten wel ter sprake brengen. Alleen al de sterk negatieve lading van termen als ‘totalitarisme’ en ‘theocratie’ in de talen van het westen spreekt boekdelen: er is eenvoudigweg geen keuze.

Ons veronderstelde cultuurrelativisme bestaat dus helemaal niet: niemand is er in de praktijk aanhanger van. Dit geldt zowel op het niveau van de bovengenoemde grote systemen als op het niveau van persoonlijke gedragingen. Een deel van de westers denkende mensen blijkt een moslim-man die een vrouw geen hand wil geven nog wel als uitheemse folklore te kunnen tolereren, zolang de kwestie zich strikt tot handen geven beperkt; maar wanneer uit deze houding volgt dat vrouwen niet als volwaardige deelnemers in het professionele en maatschappelijke verkeer worden gezien, houdt de tolerantie op.

En toch kunnen we tegelijkertijd ook onderkennen dat onze keuze voor het individu als uitgangspunt niet door de gehele mensheid gedeeld wordt. Als ik, als westerling, berichten lees over vrouwenbesnijdenis elders in de wereld, uitsluiting van LHBT’ers, inperking van de vrijheid van meningsuiting, of eliminatie van kritische journalisten, dan kan ik niet ontsnappen aan een plichtsgevoel om daar tegen op te komen; of verlang ik, als ik dat laatste zelf niet kan, dat de regering die mij vertegenwoordigt het voor mij doet. Desalniettemin kan ik tegelijkertijd bevroeden dat van buiten ons systeem hierop geantwoord kan worden dat mijn verontwaardiging voortkomt uit een westers waardensysteem, en dat een systeem dat collectieve waarden – familie-eer, gehoorzaamheid, religie, ‘de volkswil’ – boven individuele stelt, ook tot andere conclusies kan komen over wat in specifieke gevallen legitiem is.

Er blijft echter ook dan een sterk argument staan voor het westerse systeem: de feitelijke aantrekkelijkheid van de samenlevingen die eruit voortkomen. Waarom komen vluchtelingen naar het Westen en gaan ze niet naar China, het Midden-Oosten of Zuid-Amerika? De combinatie van stabiele vrede, persoonlijke vrijheid, en breed gedeelde welvaart die na 1945 het kenmerk van het westen is geworden, is hiervan onmiskenbaar de oorzaak, en die is niet los te denken van het bovengenoemde westerse waardensysteem. En, zoals uit de uitkomst van de stemming in de CSW blijkt, is de wereldwijde consensus over de voorkeur voor de progressieve richting sterker dan de conservatieve tegenbeweging.

Wie zijn systeem over de aarde wil verspreiden zonder wapengeweld, heeft, naast economische middelen, vooral de dialoog tot zijn beschikking. Maar een dialoog zonder interesse voor het standpunt van de ander is gedoemd te mislukken. De bovenstaande paradox is daarom geen valkuil, maar een leidraad om verder te komen. Als wij vrijheid en rechtvaardigheid voor onszelf en de rest van de mensheid willen veilig stellen, hebben we beide kanten van de paradox hard nodig: de overtuiging dat dit verspreiden het juiste is om te doen – en sterker nog: onze taak -, maar ook een bereidheid te luisteren naar andere opvattingen, omdat die de dialoog mogelijk maakt die we nodig hebben voor succes, en voor een uitkomst waarin de vrije en veilige wereld niet krimpt, maar groeit.

Ongetwijfeld blijkt tijdens die dialoog dat er toch ook aspecten zijn waar juist wij van anderen kunnen leren. Geloof in je eigen missie sluit dat laatste zeker niet uit.

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.

Vorig artikelOp de Dag van de Arbeid denk ik aan onze sekswerkers
Volgend artikelAls we onszelf niet in de slachtoffers herkennen, blijven ze slechts getallen
Jan Waszink is docent en onderzoeker bij het Leiden University Center for the Arts in Society. Hij onderzoekt de beginperiode van de secularisering van het politieke denken, en het ontstaan van religieuze tolerantie in Europa in de vroegmoderne tijd.