Zijn jullie lid van een vakbond? Nee? Ik ook niet.
Zoals vele generatiegenoten met mij – geboren in 1978 – zag ik er nooit heil in. Een verouderd systeem, dat vaak enkel de rechten en belangen verdedigde van een niet nader te noemen explosieve generatie, en zelden echt hun poot stijf hield of opriep tot actie. Mijn loon staat al jaren op de nullijn en de strijd voor pensioenrechten voelt als iets waar mijn generatie en de generatie erna voor mogen betalen. In de periode 2001-2010 gingen er bijvoorbeeld zo’n 600.000 arbeidsdagen verloren aan stakingen. Dit klinkt heel wat, maar wordt door het CBS gezien als een verwaarloosbaar aantal.
Kortom, de vakbond was in de jaren 90 en de jaren 0 een slapend orgaan waarvan ik geen zin had om lid te worden. De SER concludeerde in 2013 al dat de bonden een risico lopen doordat hun draagvlak langzamerhand achteruitgaat als gevolg van zogenaamde free riders. Dat zijn mensen die wel profiteren van cao’s, maar geen lid zijn van de bond. Jij en ik dus. Echter, de bonden lijken weer wat wakker geschud de laatste jaren, ongetwijfeld als reactie op de financiële crisis en het loonkrimpende beleid van Rutte 1, 2 en 3. Ik vermoed dat de krimpende ledenaantallen en de verjonging in het kader hier ook iets mee te maken hebben.
De vakbonden zijn ooit ontstaan als reactie op de rechteloze positie van arbeiders tijdens de industriële revolutie. Onder het motto van ‘eendracht maakt macht’ lagen de vakbonden in feite aan de basis van het socialisme. Nu weet ik dat socialisme – en haar wat mildere zusje sociaaldemocratie – door veel mensen beschouwd wordt als een vies woord, maar toch is het niet eerlijk om voorbij te gaan aan de immense invloed die de bonden hebben en vooral hebben gehad op de werkomstandigheden in Nederland. De vijfdaagse en veertigurige werkweek, vakantiegeld, zwangerschapsverlof, ontslagbescherming; allemaal mede te danken aan de verenigingskracht van de vakbonden in wat voor velen van ons een grijs verleden is. Nu moeten de bonden oppassen dat ze niet zelf verworden tot iets van een grijs verleden. Frappant is dan wel weer dat waar we in paniek raken omdat de FNV onder het miljoen dipt qua ledenaantal, er nog nooit zoveel mensen lid zijn geweest van een politieke partij.
Hoe dwingen die vakbonden nu eigenlijk beleid af? Het ultieme middel is natuurlijk de staking, maar daar kan je niet zomaar gebruik van maken in Nederland. Dat moet een proportioneel middel zijn, de rechter kan een staking dus ook gewoon verbieden als er niet eerst iets anders geprobeerd is. De primaire methode voor vakbonden om werknemersrechten vast te leggen zijn de cao-onderhandelingen. Collectieve arbeidsovereenkomsten zijn afspraken tussen de werkgevers en werknemersorganisaties die, in eerste instantie, geldig zijn voor het bedrijf waarbinnen onderhandeld is. Als de bonden vinden dat het goede afspraken zijn, kunnen ze de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid (op dit moment Wouter Koolmees) vragen om deze algemeen bindend te verklaren. Deze AVV zorgt ervoor dat de cao geldt voor iedereen in een bedrijfstak.
Je hebt dus in theorie best wel veel macht met zo’n bond. Het zal dan ook wel verschrikkelijk ingewikkeld zijn om een bond op te richten. Nee dus.
[recept voor vakbond]
Ingrediënten:
– 2 werknemers
– 1 notaris
– 1 statuut
– 1 werkgever die bereid is met je te onderhandelen
Et voilà, een vakbond.
Is het echt zo makkelijk? Er zullen toch wel eisen gesteld worden aan het ledenaantal en de mate waarin men de achterban representeert? Of aan de expertise van de onderhandelaars? Wederom nee.
De gedachte hierachter is dat het voor werknemers zo laagdrempelig mogelijk moet zijn om een vakbond op te richten en op die manier invloed te hebben op hun werkomstandigheden. Een nobele gedachte, maar wat we de laatste tijd helaas steeds vaker zien, is dat bedrijven zelf een vakbondje oprichten en vervolgens roepen: ‘Hey, een vakbond, daar gaan we mee onderhandelen.’ Zo houden ze de grote vakbonden buiten de deur. Een voorbeeld hiervan is de oh zo knuffelbare Zweedse meubelboer IKEA, die gewone bonden maar wat lastig vindt en ze eigenlijk liever niet binnenlaat.
Dit is overigens tegen de ILO-standaarden in, een internationaal verdrag verbonden aan de VN. Maar ja, welke minister let daar nou op? Nu kan ik mij nog voorstellen dat zo’n gele bond, zoals dit soort bonden genoemd worden, in ieder geval nog wel contact heeft met de achterban. Het probleem is hier vooral de vraag of hun onafhankelijkheid gegarandeerd kan worden.
Er is nóg een variant op de vakbond die hard aan de weg timmert: de zogenaamde spookvakbond. Dit zijn vakbonden die het draagvlak voor een cao-resultaat niet bepalen op basis van de mening van hun leden, maar op basis van enquêtes die zij onder het personeel houden. Inmiddels werken er in Nederland al zo’n 50.000 mensen in een relatief slechte cao, getekend door dit soort vakbonden. Een voorbeeld van zo’n spookvakbond is de AVV, of Alternatief Voor de Vakbond. Dit is een vereniging die zichzelf als volgt omschrijft: ‘AVV is een jonge en democratische vakbond. Vakbonden zijn van cruciaal belang voor een gezonde arbeidsmarkt, maar een gezonde arbeidsmarkt bereiken we pas als de belangen van alle werkenden behartigd worden. In het huidige polderlandschap is niet genoeg aandacht voor de belangen van jongeren, mensen met flexibele contracten en zzp’ers. AVV doet hier wat aan.’
Deze vakbond meent te doen wat de SER adviseert, namelijk zoeken naar nieuwe manieren om werknemers te vertegenwoordigen die niet lid zijn van een vakbond. Zij zoeken dan in een sector een aantal werknemers die zich willen aansluiten en proberen aan de onderhandelingstafel aan te sluiten. Inspraak op de cao’s wordt geregeld via cao-panels waarvoor eenieder werkzaam in het betreffende bedrijf/sector zich mag inschrijven. Het klinkt als een oplossing voor het probleem van het tanende ledenaantal, maar waar de grote reguliere bonden de bulk van hun begroting dekken met contributie, gaat dit niet op voor dit soort alternatieve vakbonden. Het AVV heeft 680 leden, dat dekt 2,5 procent van hun begroting.
Hoe ze blijven draaien? Doordat ze heel veel geld krijgen als ze een cao voor een grote sector tekenen. Zo kregen ze voor de cao van de sector Retail non-food (alle niet-voedselwinkels) 417.000 euro. Dat was in 2019 zo’n 60 procent van hun begroting. Dit maakt een AVV volkomen afhankelijk van het akkoord gaan met een cao en dat lijkt mij geen recept voor een scherpe houding. Daarnaast kan je op de website duidelijk lezen hoeveel mensen uit de sector er gestemd hebben binnen de AVV voor deze cao. Dat waren er 438. De sector beslaat zo’n 220.000 werknemers. Het was dus maar dus 0,2 procent van alle werknemers in die sector. Ook de commentaren van werknemers op de cao die onderaan het stuk staan, zijn niet mals.
Saillant detail is dat een van de oprichters – en tot voor kort bestuurder – van deze vakbond prominent PvdA-politicus is en voorzitter van de PvdA Eerste Kamer-fractie, namelijk Mei Li Vos. Zij is recent afgetreden als bestuurder van het AVV na druk vanuit PvdA-leden. Inmiddels is afgelopen zaterdag op het PvdA-congres een motie aangenomen om dit soort ‘nepvakbonden’ aan te pakken.
Na alle recente stakingen en de onderhandelingsresultaten binnen bijvoorbeeld de zorg en het onderwijs lijkt mij een ding duidelijk: het is cruciaal voor vakbonden om zoveel mogelijk leden te hebben. Echter, wanneer de overheid toestaat dat kleine spelers die financieel afhankelijk zijn van een positief onderhandelingsresultaat meepraten, zullen werkgevers met gemak de dreiging van grotere bonden naast zich neerleggen.
De recent aangekondigde linkse samenwerking moet zich hardmaken voor de ILO-standaarden, zodat werknemers verzekerd kunnen zijn van vakbonden die enkel en alleen hun belangen behartigen.
Rest slechts de hamvraag: mocht dit tot een wet leiden die door de Tweede Kamer komt, wat zal de Eerste Kamer-fractievoorzitter van de PvdA dan stemmen? Ik hoop dat ook zij voor stemt. Zodat we op links altijd staan voor een goed loon en een goed pensioen.
Beeld: Pashminu