Het feest van Thanksgiving valt dit jaar in de VS op donderdag 26 november. Of het land tegen dan al uit de problemen is, en dus werkelijk dank kan zeggen, valt te bezien, zeker nu president Trump het dreigement om zijn land te gijzelen koppig volhoudt, in weerwil van de zegeroes bij de Democraten (Lawrence Douglas, Will He Go? Trump and the Looming Election Meltdown in 2020, Twelve, New York, 2020).
Dan hadden de Belgen meer geluk. Het land slaakte begin oktober een zucht van verlichting toen de politieke elite bekend maakte dat ze erin was geslaagd om een volwaardig kabinet ineen te knutselen, na liefst 492 dagen moeizaam onderhandelen – een jaar en vier maanden. Applaus was er niet, daarvoor zijn de geesten in de loop der jaren te murw geslagen. Wat constitutionele crisissen betreft, zijn de Belgen inmiddels wel wat gewend. De vorige crisis, in 2010-2011, duurde nog langer: 541 dagen, bijna anderhalf jaar. Het voorbije decennium heeft België maar liefst een derde van z’n tijd in een relatief machtsvacuüm doorgebracht, een soort politiek coma. Met een ironisch monkellachje (het Belgische ‘surrealisme’, weet-je-wel, dat in feite een pijnlijke democratische onmacht illustreert) voegen veel Belgen eraan toe dat ‘het land intussen toch was blijven draaien’. Werkelijk?
De Belgische democratie bevindt zich in uiterst deplorabele staat. Wie zich tevredenstelt met de gangbare verklaringen: ‘misnoegde burgers’, ‘losgelagen populisme’, ‘ontwrichtende globalisering’, zal nooit precies kunnen vatten waarom.
De Belgische bevolking lijkt apathisch geworden, moegestreden. Een politiek-filosofische analyse dringt zich op: een ‘collectief gewetensonderzoek van de democratische geest’, zeg maar. Dat is vooral ter linkerzijde nodig, om de eenvoudige reden dat daar, door de eeuwen heen, de werkelijk democratische ruimte werd gecreëerd – voor en door de moderne, verlichte, naar emancipatie strevende mens. Vooral dat menstype wordt door de huidige crisis hard, mogelijk zelfs fataal, getroffen. Fundamenteel onderzoek naar de democratische ‘meltdown’ – zoals Lawrence Douglas het noemt – is niets minder dan een filosofisch project ter vrijwaring van de moderne politieke idealen van verlichting, van sociale emancipatie en van menselijke gelijkwaardigheid. Of misschien, gelet op de urgentie, voor het herstel daarvan, aangezien de nood met de dag hoger lijkt te worden: wereldwijd gaan ‘onze’ idealen op de schop.
In wat volgt wil ik, aan de hand van het Belgische voorbeeld, de essentie van de moderne democratische gezindheid in herinnering brengen, met een verwijzing naar een van de belangrijkste theoretici ervan, de Franse politieke filosoof Claude Lefort (1924-2010). Vervolgens wil ik aantonen waarom Leforts benadering, ofschoon nog steeds brandend actueel, foutief was, dat wil zeggen, onvolledig, te ‘eng’, en wat in onze (her)interpretatie ervan moet worden aangepast. Tenslotte wil ik de verworven inzichten toepassen op de Belgische situatie.
De moderne democratie volgens Claude Lefort
Claude Lefort behoorde tot de grote generatie van naoorlogse Franse filosofen. Hij was een jongere tijdgenoot van Sartre, De Beauvoir, Camus en Merleau-Ponty (zijn ‘leermeester’), en een tijdgenoot van wereldvermaarde figuren als Bataille, Foucault, Irigaray, Deleuze, Derrida, Baudrillard, Kristeva… Dat soort roem is Lefort nooit ten deel gevallen. Hij was geen grootsprakerige mediafiguur. Hij hield zich evenmin bezig met het bedenken van alomvattende, ambitieuze, post metafysische wereldbeelden. Hij was veeleer een academicus die zich in stilte toelegde op het onderzoek naar de oorsprong (en de inherente ontsporing) van moderne totalitaire ideologieën en naar het formuleren van fundamentele sociaaldemocratische antwoorden erop. Niettemin bleef zijn oeuvre niet zonder invloed. In Frankrijk zijn belangrijke hedendaagse politieke filosofen door hem gevormd (Gauchet, Rosanvallon). Internationaal kun je de Amerikaans-Indische filosoof Arjun Appadurai tot zijn volgelingen rekenen.
Als ‘trotskist’ ontwikkelde de jonge Lefort al vroeg een aversie tegen de ongeremde Stalincultus van de Franse Communistische Partij, de PCF. Hij ervoer de politieke slaafsheid van de Franse linkerzijde als verstikkend. Dit in tegenstelling tot Sartre, die naar eigen zeggen ‘de massa’s tegen de waarheid wilde beschermen’ en dus heel lang het stalinisme van de USSR goedpraatte. In 1948 riep Lefort, samen met Lyotard en Castoriadis, de denktank ‘Socialisme et Barbarie’ in het leven, die tot doel had de vrijheid van mening en het kritisch onderzoek te heroveren op alle vormen van links dogmatisme. (Dit initiatief was dus, zo je wil, een verre voorloper van Vrij-Links.) Conform de idealen van de groep begon Lefort gestaag te werken aan wat uiteindelijk zijn levenswerk zou zijn: de kritische analyse van de moderne totalitaire ideologieën, zowel links als rechts. In het spoor hiervan ontwikkelde hij een theorie van de moderne democratie. Die was weliswaar verwant aan wat elders filosofen als Popper (De open samenleving en haar vijanden), Berlin (Twee opvattingen van vrijheid) of Aron (Démocratie et totalitarisme) deden, maar week hiervan substantieel af door een volgehouden kritisch-linkse inspiratie. Die zette Lefort ertoe aan om de fragiliteit van het democratisch bestel in de diepte te onderzoeken, vanuit een fundamentele systeemanalyse. Hij nam niet zomaar genoegen, zoals rechts-liberale denkers vaak deden – en doen –, met het ophemelen van moderne vrijheidsidealen.
De slagzin waarmee Leforts opvattingen over de democratie meestal worden samengevat luidt: ‘In een democratie is de plaats van de macht leeg.’ Zo’n fragmentaire slogan geeft meestal niet de complexiteit of subtiliteit van een filosofisch denken weer, maar in dit geval is hij wel treffend. Tot pakweg 1789, tijdens het ancien régime, was de macht zelf erfelijk en de uitoefening ervan quasi ongecontroleerd (‘absoluut’). In de moderne totalitaire staat, begin 20ste eeuw, sloot de eenheidspartij de eigen bevolking in een totale onderworpenheid op en legde haar een politiek-ideologische almacht op die geen tegenspraak duldde, die ook niet gecompenseerd werd door een vrij gekozen parlement of een onafhankelijke rechtspraak (‘eenpartijstaat’). In dergelijke regimes is de plaats van de macht altijd bezet: ‘L’état, c’est moi’ (Lodewijk XIV), ‘Vadertje Stalin’ (Sovjettijd), ‘Ein Volk, ein Reich, ein Führer’ (nazi-Duitsland). Onderdanen zijn er in het beste geval kinderen, in het slechtste horigen: ze zwijgen als de Grote Baas spreekt.
Daarentegen is in een moderne democratie de macht nooit definitief bezet, aldus Lefort. Het ‘Torentje’ in Den Haag, de ‘Wetstraat 16’ in Brussel, en ook het ‘Witte Huis’ en het ‘Elysée’, zijn niet de eigendom van één partij of één familie. Ze zijn bij wijze van spreken slechts te huur. Bij elke verkiezing kan de huur worden opgezegd. In een moderne democratie kan bijgevolg niemand de uitoefening van het hoogste politieke gezag claimen op basis van een geboorterecht, een goddelijk recht of welk voorrecht dan ook. De plaats van de macht is er principieel leeg.
De wereldwijde crisis van de democratische idealen in onze tijd kan perfect worden afgeleid uit de toepassingsmogelijkheid van deze fundamentele norm. Een autocraat als Poetin stelt alles in het werk om de democratische schijn hoog te houden: er zijn verkiezingen op alle niveaus, meerdere partijen nemen daaraan deel, rechters worden door verkozen organen benoemd… Tegelijk wordt het hele systeem voortdurend sluw en vakkundig gemanipuleerd om ervoor te zorgen dat de dictator-nieuwe-stijl de plaats van de macht bezet kan houden, zo lang het hem goed dunkt en tegen alle schijn van het tegendeel in. Elke vorm van kritische journalistiek wordt onderdrukt (moord op Politkovskaïa, 2004), oppositiekandidaten worden geïntimideerd en uitgeschakeld (vergiftiging van Navalny, 2020). De Franse krant Le Monde noemde dit terecht een systeem ‘politiek-criminele straffeloosheid’. Ook het neo-sultanaat van de Reis (‘bevelhebber’) Erdogan gaat gedecideerd dezelfde weg op. In Turkije worden formele democratische procedures gebruikt, of liever geveinsd, om de democratie zelf te kortwieken. De democratie is een middel (de ‘bus’, aldus Erdogan) om het doel van een alleenheerschappij dichterbij te brengen (de ‘eindhalte’). Deze hypocrisie heeft het China van Xi-Jinping vandaag al achter zich gelaten, het land is nu open en bloot een dictatuur, waar het onder alle vorige Partijvoorzitters tenminste nog de schijn van democratisering, van openheid, had opgehouden (Stein Ringen, The Perfect Dictatorship, HKUP, Hong Kong, 2016).
Wat deze voorbeelden onderling verbindt en wat hen, in de ogen van Westerse democraten, als voorbeeld meteen helder maakt, is de ‘Lefortiaanse’ toetssteen van de moderne democratische gezindheid, namelijk de vereiste om in alle omstandigheden de ‘zetel’ van de politieke macht ‘vrij’ of ‘leeg’ leeg te houden. Machthebbers als Poetin, Erdogan en Xi-Jinping willen het tegenovergestelde. Dat is de reden waarom in Rusland, Turkije of China de politieke praktijk steeds minder verschilt van de willekeur ten tijde van het ancien régime of pakweg het stalinisme. Dat soort regimes kun je zonder meer vormen van ‘retro-absolutisme’ noemen (de rechtsonzekerheid en de met terreur afgedwongen onmondigheid zijn er quasi even groot als in de oude middeleeuwse regimes). Vergeleken met de harde dictaturen van het begin van de 20ste eeuw, zijn het vormen van ‘retro-totalitarisme’ (politieke moorden, verbanning, heropvoeding). Om het met Machiavelli te zeggen: hedendaagse leiders met totalitaire aspiraties zijn van brutale leeuwen sluwe vossen geworden. Hun voortdurend appel aan en hun manipulatief gebruik van ‘democratische’ procedures zijn een schijnvertoning, bedoeld om het democratische verzet in binnen- en buitenland in de kiem te smoren; in feite verkrachten ze de fundamentele democratische stelregel die het zich toe-eigenen van de macht verbiedt.
Dat zijn de eenvoudige voorbeelden. Ze behoeven geen betoog, zeker niet op een forum als dit. Wellicht zat menig lezer al een poosje met het hoofd te schudden: Nou, en? De moeilijke denkoefening bestaat niet in het ontmaskeren van de pseudo democratische listen en lagen van retro-totalitaire vossen, of het doorprikken van hun natte imperialistische dromen. Die springen zo in het oog. De ware uitdaging ligt in de ontleding van de eigen democratische zwaktes, in een noodzakelijke zelfkritiek van de eigen democratische praktijk. Hierin is de heldere theorie van Lefort tekortgeschoten. Die stamde nog uit de Koude Oorlog en was vooral bedoeld als (links-kritisch) verweer tegen een externe dreiging, het totalitarisme.
Vandaag zit de vijand, of het probleem, vaak in het democratische huis zelf. De vinger leggen op de eigen, interne zwakheden is een pak lastiger.
De Belgische les
In dat verband is de ‘Belgische les’ interessant. De Belgische democratie is bedlegerig. Haar langdurige ziekte kan ons tonen wat er op een dieperliggend niveau fout loopt. Een democratie kan worden ‘uitgehongerd’. (Hierin heeft Poetin zich de afgelopen jaren een meester getoond, met Trump als zijn rommelige leerling-tovenaar). Maar een democratie kan ook wegkwijnen. Dat is het geval in België.
Politiek-filosofisch is dit de kern: een fundamentele lacune in Leforts denken over het moderne democratische fenomeen maakt zijn theorie finaal ondeugdelijk. Het leegmaken en, vervolgens, vacant houden van de plaats van de macht is op zich niet genoeg om een gevestigde democratie in leven te houden.
België respecteert nauwgezet de electorale kalender (vrije verkiezingen om de zoveel jaar) en eerbiedigt de daarbij behorende constitutionele taakverdeling (scheiding der machten). Met Lefort kun je zeggen dat ‘de plaats van de macht er vacant is’: België voldoet aan de grondvereiste van een moderne democratische staat. Nochtans werden de democratische spelregels in de loop der jaren zó omgebogen dat de werking van de democratie er compleet is vastgelopen. Is het land nu nog democratisch of niet? De balans helt stilaan over naar het ‘niet’. De reden ervoor is evident. Voor een goed begrip ervan introduceer ik een lichte variatie op Leforts basisidee. Met die ‘lege plaats van de macht’ wordt het machtscentrum bedoeld. Of je nu leeft in een democratie of onder een despoot, op het centrum zijn alle ogen gericht. Hier staan een Rutte of Macron in het centrum van de belangstelling, democraten, ginds een Poetin of Xi, despoten. Zij opereren in het ‘hart’ van het systeem. Dit is het doel van elke (partij)politieke actie, dat hart bereiken: de meerderheid veroveren om een regering te vormen (democratie), of de macht veroveren om ze niet meer af te staan (despotisme).
Mijn punt is het volgende. In autoritaire regimes is uiteindelijk de machthebber zelf het doel, en de hele staat, met alle staat-afhankelijke instellingen, is er herleid tot een middel. Om het beeld van Erdogan te hernemen: degene die uit de bus ‘democratie’ stapt, is de burger, de chauffeur zelf blijft mooi zitten en verandert op het routeplan de eindbestemming in: ‘Ik, Erdogan’. Dat soort regimes zijn ‘egocratieën’ (Lefort).
In een parlementaire democratie is de middel-doelverhouding heel wat delicater. Niet alleen van politici – op alle niveaus – maar ook van rechters, van bestuurders en bureaucraten, van politieagenten en militairen, wordt verwacht dat zij het gezamenlijke ‘hogere’ doel, de democratie, dienen en beschermen. Dat is echter niet genoeg: zijzelf moeten, binnen de grenzen van hun ambt, zelf democraten zijn, democratisch denken en handelen, door zich om te beginnen verre te houden van zelfverrijking en machtsmisbruik. In zekere zin is het doel het middel en vormen de middelen (de manier waarop het systeem functioneert) het daadwerkelijke of ‘gematerialiseerde’ doel van de democratische gezindheid.
In het Belgische politieke systeem is de middel-doelverhouding gekaapt. De feedback, of de kringloop, van de democratische werking is er onderbroken of minstens grondig verstoord. Er zijn in het politieke organisme in de loop der jaren ‘constitutionele klonters’ ontstaan, die een infarct dreigen te veroorzaken – of nu al tweemaal effectief zo’n levensbedreigende stilstand hebben teweeggebracht, eerst 541 en toen 492 dagen. Het doel van die verstoring was nochtans ‘nobel’. In het Belgische politieke jargon heet het simpelweg: ‘pacificatie’. Gaandeweg heeft men zowel de kieswet als de grondwet zó aangepast, dat Vlamingen en Walen ermee eindelijk eens zouden ophouden elkaar in de haren te vliegen. ‘Pacificatie’: de gemoederen bedaren. De bedoeling was humaan en sociaal. Men wilde, door middel van gerichte (grond)wettelijke ingrepen, de ‘sociale cohesie’ tussen beide landsdelen en de ‘solidariteit’ tussen de individuele burgers van bovenaf bevorderen. Dat heeft een illusie van gelijkheid gecreëerd. Door de legale en constitutionele ingrepen werd een reëel bestaande machtsverhouding (in België zijn er 6 Nederlandstaligen voor 4 Franstaligen) gecorrigeerd. Daardoor wordt echter niet een reële ongelijkheid bestreden – een legitiem doel in een sociaaldemocratie – er wordt slechts een fictie van gelijkheid gecreëerd. Dit laatste is iets totaal anders.
Twee concrete voorbeelden: een zetel in het Belgische parlement ‘kost’ een Vlaamse politicus vele duizenden stemmen méér dan de Waalse, wat resulteert in een permanente oververtegenwoordiging van Franstaligen in het parlement. De Waalse Parti Socialiste behaalde bij de jongste verkiezingen 9,5% en kreeg in ruil 19 Kamerzetels, het Vlaamse Vlaams Belang behaalde 11,9 % en kreeg er 18. Oftewel ruim twee procentpunt meer kiezers, maar een zetel minder.
Belangrijke wetten zijn enkel rechtsgeldig indien ze door een meerderheid in elke ‘taalgroep’ worden goedgekeurd, wat de facto een vetorecht betekent (te vergelijken met het systeem van veto’s in de EU), met permanente blokkeringen als gevolg. Vanuit een vermeend sociale inspiratie – gelijkheid, solidariteit, respect – werd een egalitair supplement toegediend aan het democratisch systeem, dat echter heeft geleid tot een (anti-)democratische overspanning, die net als in de VS – maar om andere redenen – het gevaar dichterbij brengt van een meltdown van de democratische instellingen en, wellicht nog het belangrijkst, van een uitholling van de democratische gezindheid bij de doorsnee burger. Want telkens als deze laatste bij elke nieuwe verkiezing haar of zijn individuele stem uitbrengt – nog altijd de belangrijkste en tastbaarste uiting van een democratische overtuiging, van een geloof in een democratisch bewind – merkt hij of zij dat die stem steeds moeilijker tot het centrum van de macht doordringt, erop geen invloed meer uitoefent. Het effect ervan werd en wordt systematisch opgevangen en monddood gemaakt in de grondwettelijke schemerzones van een geprefabriceerd egalitarisme. De vetrolletjes van deze artificiële gelijkheid heeft een institutionele obesitas tot gevolg, die de toegang tot het hart doet verslibben en de normale doorstroming van de democratische gezindheid tot stilstand brengt.
Twee factoren moeten hier, tot besluit, goed voor ogen worden gehouden, de ene een politiek gevolg, de andere een politiek-filosofische oorzaak. Ik begin met deze laatste.
‘Wederzijds respect’, ‘solidariteit’ en zelfs ‘pacificatie’ zijn nobele principes, die ikzelf, als democraat, deel en steun. Ze zijn in een moderne democratie echter niet fundamenteel, het zijn afgeleide principes. Om het provocerend te zeggen: tijdens de hoogdagen van het ancien régime bestond er tussen de horige boer en de kasteelheer wiens akkers hij bewerkte evengoed respect; er was zelfs sprake van solidariteit (zie De Tocqueville, Het ancien regime en de revolutie, Boom, 2019). Maar er was geen gelijkheids- of gelijkwaardigheidsideaal, het was een kastensamenleving, met een absolute vorst aan de top. De door de edelman betoonde solidariteit was daarom een gunst, die willekeurig onttrokken kon worden. In politieke discussies schermen Belgen voortdurend met diezelfde principes. Op een enigszins betuttelende toon beweerde de kersverse Belgische premier, de liberaal Alexander de Croo, te willen bewijzen dat ‘respect nog steeds mogelijk is’ in België en dat ‘het land bijgevolg wel degelijk nog werkt’ (een bizarre speech-act, maar dit terzijde). Respect en solidariteit zijn echter democratisch waardeloos als je het constitutionele systeem zó hebt vertimmerd, dat je uiteindelijk belandt in een fictief gelijkheidsregime. Het is zinloos de zeilen te hijsen als je schip in het droogdok ligt. Daardoor is België ertoe veroordeeld om de solidariteit, het respect en het vreedzaam samenleven, waar het de mond van vol heeft, telkens weer te dromen, maar ook om telkens weer in een andere, rauwere, geblokkeerde werkelijkheid wakker te worden. In België worden niet de instellingen geblokkeerd, maar de democratische idealen.
Derhalve noem ik België een fictieve democratie, zwaarlijvig geworden door het massaal slikken van pseudo democratische pacificatiesupplementen, en daardoor nu amechtig ademend, een patiënt op de rand van het infarct. Het land is verworden tot een pacificatieregime.
De proteststem gaat naar rechtse partijen
De gevolgen hiervan hebben we de voorbije decennia gezien. Nergens was het politieke landschap zo ‘hectisch’ en chaotisch, als in het Vlaamse landsgedeelte. Het ene protestpartijtje na de andere populistische antibeweging zagen er het levenslicht en verdwenen opnieuw, gestuwd door een kennelijk erg grillige publieke opinie. Eén constante: de gevestigde partijen (sociaaldemocraten, christendemocraten, liberalen) verschrompelden gestaag, tot een haast verwaarloosbaar klein percentage. De laatste tijd lijkt de electorale koorts enigszins gematigd. De ‘proteststem’ lijkt zich namelijk definitief vast te hechten ter rechterzijde (De Nieuw-Vlaamse Alliantie, conservatief rechts, het Vlaams Belang, uiterst rechts). In het licht van het voorgaande is de logica hiervan makkelijk te begrijpen. Beide partijen hebben in Franstalig België geen evenknie. De Vlaamse kiezers brengen de jongste jaren dus niet zozeer (of niet alleen) een proteststem uit – een foertstem, zoals het in België heet. Ze verwerpen veel meer het systeem van gedwongen pacificatie, dat een normale democratische ontwikkeling in de weg staat. Dat, met andere woorden, de invloed van de stemgerechtigden op de uitoefening van de democratische macht fundamenteel belemmert en hun de legitieme greep op het centrum van de macht uit handen neemt. De bedreiging bestaat helemaal niet in een mogelijke ‘machtsovername’ door een Poetin-achtige despoot, er staat dus geen permanente ‘bezetting van de plaats van de macht’ te gebeuren. De bedreiging is er, en ze is reëel, omdat in België het machtscentrum al geruime tijd is verkalkt, en de politieke elite maar niet wil toegeven dat ze daarvan, met haar pacificatiepolitiek, zelf de oorzaak is geweest. De elite heeft de democratie zo obees gemaakt, dat die niet langer uit de voeten kan. Bovendien onderneemt ze helemaal niets om die overspanning of dat overgewicht te bestrijden. België wordt niet verzwakt door een gebrek aan democratisch ‘respect’. In tegendeel, het wordt in zijn bestaan bedreigd door een tevéél daarvan. Doordat de Belgische elite heeft gemeend het fundamentele democratische ideaal van gelijk(waardig)heid te kunnen insnoeren en te vervangen door daarvan afgeleide waarden, zoals respect en solidariteit, heeft ze een schijngelijkheid gecreëerd en de burgers gedwongen te leven in een fictieve democratie.
Dat de Vlaamse stem zich heeft afgekeerd van links is daarbij zeer aannemelijk. Vooral van linkse partijen wordt niet aanvaard dat ze het gelijkheidsideaal op die manier blijven verkwanselen. Door hun aandeel in de creatie van een fictieve gelijkheid zijn ze immers mede verantwoordelijk voor de ondermijning van de democratie. Het beest voederen met nog meer fictie, zal de zaak alleen erger maken. Ja, het hart klopt nog. Ook een zwak hart klopt. Tot het daarmee ophoudt. Wat heb je dan aan een dikke pens?
In zekere zin is dit erger dan te moeten leven in een van de veredelde alleenheerschappijen aan Europa’s buitengrenzen; daar heb je tenminste het voordeel van de duidelijkheid. Zo ver wil ik nochtans niet gaan. Niettemin toont het Belgische voorbeeld aan dat een fictieve democratie wel degelijk een nachtmerrie is. De voorbije decennia heeft in België, vooral in Vlaanderen, menig burger ‘geschreeuwd in zijn slaap’. Ook de nieuwe Belgische regering wil de schreeuw liever niet horen. Het verkiest de burger sussend in slaap te houden. Respect, respect, respect.
Op de mogelijke gelijkenissen tussen de ‘Belgische crisis’ en de huidige malaise in de VS, kom ik graag bij een andere gelegenheid terug. Ook de problematische Europese context van dit verhaal verdient een dieper politiek-filosofisch onderzoek.
Afbeelding: dimitrivetsikas1969 op Pixabay