Als er één waarde typisch links is, dan is het wel solidariteit. Dat geldt voor zowel klassiek links als voor het huidige intersectionele links. Voor beide is solidariteit belangrijk in de strijd tegen ongelijkheid, maar er zijn belangrijke verschillen in nadruk. Het is de moeite waard om eens een nadere blik te werpen op die verschillen én de gevolgen daarvan.
Het klassiek socialistische beeld ziet solidariteit vooral als solidariteit tussen de onderdrukten. Denk aan de eerste fabrieken in de 19e eeuw waar iedereen tegen een laag loon aan de slag kon gaan. Was je niet tevreden met de onmenselijke omstandigheden, dan stonden er tien anderen klaar om je plaats in te nemen. Ideaal voor de kapitalist van wie weinig mededogen te verwachten was. De enige hoop op verbetering was samen optrekken: gezamenlijk het werk neerleggen in plaats van gretig het vrijgekomen werk van een ander oppikken. Uiteindelijk zaten alle arbeiders immers in hetzelfde schuitje.
Intersectioneel links kent zo’n solidariteit tussen de onderdrukten natuurlijk ook, maar heeft daarnaast de term ‘ally’ (letterlijk: bondgenoot) prominent gemaakt voor iemand die solidair is met gemarginaliseerde groepen, echter zonder hier zelf deel van uit te maken. Sterker nog, een ally is bij uitstek iemand die zelf voordeel geniet bij het sociaal-maatschappelijke systeem dat anderen marginaliseert, die dit erkent en wil helpen dit te veranderen. Zoals de hetero die opkomt voor lhbti-rechten of de blanke die mee-protesteert met de Black Lives Matter-beweging.
Is het idee van ally-schap een ingenieuze manier om de ‘onderdrukker’ mee te krijgen in een strijd waar hij zelf misschien geen direct voordeel bij heeft? Of werpt de manier waarop allies te werk moeten gaan juist barrières op die deze strijd kunnen schaden?
Van eigen groepsbelang naar de belangen van de ander
Als we kijken hoe het begrip solidariteit zich historisch ontwikkeld heeft, zien we dat het aanvankelijk gebaseerd was op een gevoel van saamhorigheid en afhankelijkheid1. Solidariteit bestond ruwweg uit de verplichting om een ander te helpen omdat deze tot dezelfde gemeenschap behoorde. Deel uitmaken van dezelfde gemeenschap betekent immers dat je gedeelde belangen hebt. Bovendien kon je je heel goed in het leed van de ander herkennen.
Met een wat individualistischere blik kan dit ook begrepen worden als gemotiveerd uit eigenbelang. Immers, waar eigenbelang ophoudt en groepsbelang begint is vaak lastig te zeggen. Denk aan de eerdergenoemde stakers waarvan sommigen zelf misschien geen direct voordeel hadden bij een werkonderbreking, maar wisten dat uiteindelijk ook zij gebaat waren bij een sterkere positie voor arbeiders in het algemeen, of in de toekomst misschien ook de solidariteit van anderen nodig zouden hebben.
Tegenwoordig wordt vaak net iets anders over solidariteit gedacht. Het gaat niet alleen meer om verbinding binnen groepen of om het eigen groepsbelang, maar ook om de acceptatie van de belangen van een ander. Zelfs wanneer dit niks meer met onze eigen belangen te maken heeft. Zo spreken we van solidariteit met slachtoffers van natuurrampen ver weg. Dat heeft weinig gelijkenissen meer met de solidariteit tussen 19e-eeuwse fabrieksstakers.
Sterker nog: velen vinden tegenwoordig zelfs dat er pas écht sprake kan zijn van solidariteit wanneer we (of het nu als individu is of groep is) er zelf expliciet níét beter van worden. Het idee van ally-schap komt dus niet zomaar uit de lucht vallen.
De rol van sympathie
Nu kan gezegd worden dat een ally streeft naar een rechtvaardigere samenleving en dat zo’n samenleving in ieders belang is. Vanuit een zeker idealisme gezien is dat natuurlijk ook zo. Tegelijkertijd hamert de radicalere tak van intersectioneel links vooral op de privileges en voordelen die sommigen in onze samenleving wel hebben en anderen niet. De samenleving zou doordrongen zijn van witte suprematie en systemen die patriarchaal, heteronormatief, en op andere manieren marginaliserend zijn. Dat alles moet ontmanteld worden. De groepen die als dominant gezien worden in de samenleving lijken dus vooral te moeten inleveren en daarmee lijken allies geen direct eigenbelang te kunnen hebben voor hun ally-schap. Het is vooral gemotiveerd vanuit medemenselijkheid.
Dat solidariteit altruïstisch moet zijn, zal zoals gezegd voor velen niet vreemd klinken. Een politicus die een staking steunt puur voor zijn eigen politiek gewin noemen we bijvoorbeeld eerder huichelachtig dan solidair. Maar is sympathie een goede basis voor solidariteit? Politiek filosoof Avery Kolers betoogt van niet2. Dat doet hij niet omdat hij tegen sympathie is, maar omdat het volgens hem soms goed is om solidair te zijn ondanks een gebrek aan wederkerigheid, onderling vertrouwen, of zelfs dus sympathie met een bepaalde groep. We moeten solidariteit dan ook niet voornamelijk af laten hangen van dergelijke zaken.
Dat komt omdat sympathie een wispelturige vorm van sentiment is. Bovendien is ze vaak beperkter dan we zouden willen en een makkelijke dekmantel voor egoïstische motieven. Soms ontbreekt bijvoorbeeld de motivatie om actie te ondernemen tegen een duidelijk onrecht, maar in plaats van de schuld hiervoor bij onszelf te leggen, zoeken we liever uitvluchten. Het wordt dan al snel een gevoelskwestie: je bent het toch niet met álles van een beweging eens, of je vindt de woordvoerder niet sympathiek, of ‘het voelt niet helemaal goed’.
Een veel gehoorde reden om de Black Lives Matter-beweging als geheel niet te steunen is bijvoorbeeld het plaatsvinden van plunderingen en geweld tijdens een aantal van hun protesten. Ook zijn velen terughoudend om de Palestijnse zaak te steunen, gezien de wreedheden waarmee hun opstanden soms gepaard zijn gegaan. Zo zijn er tal van gevallen waar sympathie lastig, zo niet onmogelijk wordt gemaakt.
Doen alsof deze meer onwelgevallige kanten van protestbewegingen er geen echt onderdeel van uitmaken is meestal een gekunstelde en bovendien onoprechte oplossing. Maar dat betekent nog niet dat solidariteit in zulke gevallen niet geoorloofd is. Ook mensen waar we persoonlijk weinig sympathie voor op kunnen brengen, al dan niet om terechte redenen, verdienen toch soms onze solidariteit vanwege het onrecht dat hun wordt aangedaan.
Het pijnpunt van ally-schap: blind vertrouwen
Een solidariteit waarbij van wederkerigheid weinig sprake is, maar juist wél van veel sympathie, lijkt kenmerkend voor ally-schap. Bij uitstek staat ongelijkheid in plaats van gelijkheid centraal. De ally heeft immers een superieure maatschappelijke positie tegenover de gemarginaliseerde groepen waarmee hij solidair is. Als keerzijde hiervan stelt hij zich ondergeschikt op in de strijd tegen ongelijkheid. Centraal staan het luisteren naar de gemarginaliseerden, zelf-educatie om hen niet verder te belasten, soms letterlijk achteraanlopen om hun zichtbaarheid te vergroten, maar ook vooroplopen met privilege als schild om de klappen op kan vangen. Iets solidairders is haast niet voor te stellen.
Als een vorm van solidariteit zonder direct eigenbelang – en met een mate van zelfopoffering – vat ally-schap goed wat velen tegenwoordig onder solidariteit verstaan. Maar het stoot ook op een pijnpunt: niet alleen eigenbelang, maar ook begrip wordt buiten spel gezet. De ally dient de grenzen van de eigen ervaring en kennis te onderkennen, maar mag deze onwetendheid, die soms als intrinsiek neergezet wordt, niet gebruiken als een reden om geen ally te zijn.
Maar hoe weten we dan nog met wie we solidair moeten zijn? Is dit voornamelijk een gevoelskwestie? Een oplossing voor dit dilemma, aangedragen – maar verschillend ingevuld – door zowel Kolers als door intersectioneel links, is om af te gaan op sociale ongelijkheid. We moeten luisteren naar de gemarginaliseerden, naar diegenen onderaan de samenleving. Veel ongelijkheid en marginalisatie blijft immers onopgemerkt, omdat deze door de meeste mensen niet ervaren worden in het dagelijks leven. Maar zij die het het minst hebben kunnen ons als ervaringsdeskundigen vertellen hoe het zit. Ook al zien of begrijpen we het zelf niet goed.
Intersectioneel links maakt de persoonlijke ervaring van gemarginaliseerden dan ook leidend. Daarbij bestaat bij de radicalere tak ervan de neiging om feiten, data en onderzoeken die niet stroken met die ervaring, in twijfel te trekken. Deze kunnen immers een product zijn van het systeem dat ongelijkheid in de hand werkt en verdoezelt, en ally-schap vraagt ons de grenzen van onze kennis te onderkennen.
Hiermee wordt de ally een duivels dilemma ingetrokken: hij moet solidair zijn, maar uiteindelijk alleen omdat er een appèl op hem gedaan wordt. Een appèl dat vaak namens anderen gedaan wordt, wat het er niet makkelijker op maakt om te bepalen naar wie er geluisterd moet worden. Werkelijk inzicht is uitgesloten voor de ally vanwege zijn geprivilegieerde sociale positie. Ally-schap is daarmee zo opgezet dat als je het bij voorbaat niet al met intersectioneel links eens bent, dit alleen kan gebeuren via een soort blind vertrouwen.
Het grootste probleem hiervan is wellicht dat dit vertrouwen, bij gebrek aan de mogelijkheid tot écht begrip, vaak gemotiveerd wordt door goede bedoelingen en de sociale en ideologische druk die het radicalisme van het intersectionele discours met zich meebrengt. Met andere woorden: je bent geen ally uit oprecht begrip – volgens sommigen kan dat immers niet – maar uit angst om een racist of seksist genoemd te worden. Het gevoel daarvan beschuldigd te worden heeft immers nogal een impact. Niet dat een beetje ongemak accepteren voor wat uiteindelijk een goede zaak kan zijn nou zo erg is. Maar zoals gezegd: empathische vermogens hebben grenzen.
Bij sommigen is de druk van intersectioneel links succesvol, bij anderen leidt het eerder tot afkeer dan tot solidariteit. Daarbij helpt het niet dat in de poging om solidariteit te creëren tegelijkertijd een kloof tussen mensen gecreëerd wordt die als onoverbrugbaar wordt voorgesteld. Het resultaat dat intersectioneel links maar al te vaak uitdraagt is dat je óf bekeerd óf eeuwig verloren bent.
Het idee van ally-schap, waar op zich niks mis mee is, loopt daarmee tegen de grenzen van solidariteit aan en kan de strijd tegen ongelijkheid juist schaden. Dat hoeft niet zo te zijn.
Van belang is het standpunt van Kolers, dat hierin verschilt van radicaal intersectioneel links: hoewel het mogelijk is om ongelijkheid en marginalisatie níét te zien, betekent dat niet dat het onmogelijk is om het wél te zien. Het debat aangaan vanuit een dergelijke open houding kan mensen over de streep trekken die nu juist hardhandig buiten de deur gehouden worden.
1 Voor deze historische ontwikkeling van het begrip ‘solidariteit’ ga ik met name uit van Steinar Stjernø’s Solidarity in Europe: The History of an Idea (Cambridge University Press, 2005).
2Dat is de kern van zijn boek A Moral Theory of Solidarity (Oxford University Press, 2016).
Beeld: Alex Radelich via Unsplash
OpenClipart-Vectors via Pixabay