‘Nou, als ze straks niet meer naar de kapper kan, dan moet haar nood echt hoog zijn.’ Deze droge reactie kreeg ik thuis, toen ik vertelde over de vrouw die in 2013 het debat volgde over de verhuurdersheffing en de inkomensafhankelijke huurverhogingen, op de publieke tribune van de Tweede Kamer. Samen met haar man was ze de enige ‘gewone’ belangstellende. Een van de twee zat in de ziektewet en de ander had AOW. Zij schetste voor mij de gevolgen van verdere huurverhogingen voor haar bestaan.
De term ‘middenhuur’ is een misleidend neoliberaal frame, dat een cruciale rol heeft gespeeld bij het aan de man brengen van de huidige huurexplosie. Het suggereert dat woningen van 720 tot 1000 euro betaalbaar zijn voor middeninkomens. Zelfs zonder dat je de getallen weet over het netto besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens, kan ik duidelijk maken wat er aan dit frame niet deugt.
Er was een tijd – nog niet eens zo lang geleden – dat de term ‘middenhuur’ niet bestond. In die dagen deelden corporaties hun bezit op in ‘goedkoop’, ‘middelduur’ en ‘duur’. De ondergrens voor dure huur lag ónder de liberalisatiegrens, ook wel bekend als vrije-sectorgrens, een geldbedrag dat vandaag de dag 720 euro en 42 cent is.
De maximaal redelijke huurprijs wordt bepaald op basis van een puntentotaal. Voor woningen waarvan die maximaal redelijke huurprijs op grond van het puntentotaal ónder de liberalisatiegrens ligt, geldt de huurprijsbescherming. Bij woningen waarvan die maximaal redelijke huurprijs bóven de liberalisatiegrens ligt, kan de verhuurder kiezen: óf hij houdt zich aan de prijs die past bij het puntentotaal, óf hij probeert het onderste uit de kan te halen en vraagt zoveel als hij maar kan.
Sinds Rutte II hanteert de overheid een nieuwe prijsindeling. Woningen tussen de liberalisatiegrens en een huurprijs van 1000 euro heten ‘middenhuur’. Deze scherpe afbakening suggereert dat overheden huren tussen de 720 en 1000 euro kunnen afdwingen. Maar dat is niet zo. Het is immers vrije sector. Met veel kunst- en vliegwerk, oneigenlijk gedoe met bestemmingsplannen of tijdelijke afspraken met projectontwikkelaars, proberen gemeenten er toch een mouw aan te passen. Omdat projectontwikkelaars liever gaan voor de hoogst mogelijke huur, lukt dit vaak niet. In Amsterdam en Utrecht is dat ver boven de 1000 euro.
Voor huurders is het gevolg van de nieuwe prijsindeling dat de woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens, die voorheen middelduur of duur genoemd werden, ineens ‘goedkoop’ werden genoemd. Het is alsof je de koekjes uit de onderste schappen van de supermarkt op ooghoogte legt en er een hoger prijsje op plakt.
Dat is daadwerkelijk wat er gebeurde. Want om de verhuurdersheffing te bekostigen, voerden corporaties massaal de inkomensafhankelijke huurverhogingen door. En bij nieuwe verhuringen worden tegenwoordig in grote delen van het land bijna geen woningen meer aangeboden tegen de oude, goedkope huurprijs.
Het zou nog te verteren zijn geweest als het besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens ook ineens zo’n sprong voorwaarts gemaakt had. Maar zoals we allemaal weten, is ons besteedbaar inkomen de afgelopen decennia nauwelijks gestegen.
Ik moet nog vaak denken aan de vrouw op de publieke tribune. En aan haar kapper.
Foto via Pixabay