In 2012 heb ik de Werkgroep Huurders van de PvdA opgericht, samen met drie partijgenoten die, net als ik, toen lid waren van de landelijke Huurcommissie. We maakten ons zorgen over het verkiezingsprogramma. Ook vonden we dat de partij te veel naar corporatiedirecteuren en wethouders Volkshuisvesting luisterde en te weinig naar huurders en woningzoekenden. Onze doelstelling was dat de belangen van de laatsten beter gingen doorklinken in de partijstandpunten.
Toen de PvdA vervolgens ging meeregeren, verzetten we ons hevig tegen alle rampzalige plannen van Rutte II, zoals de bevriezing van de liberalisatiegrens, de introductie van de verhuurdersheffing in combinatie met de inkomensafhankelijke huurverhogingen, de WOZ-punten in het woningwaarderingsstelsel en – last but not least – de flexibilisering van het huren.
Het mocht niet veel baten, dat is welbekend.
In 2017 stond ik op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer, op plek nummer 60. Die is onverkiesbaar, dus maakte het voor mij persoonlijk niet zoveel uit hoe ik campagne voerde. Maar ik ben uit overtuiging lid van de PvdA: ik ben trots op de sociaaldemocratische traditie waarin ik sta en heb daarom toch met goede zin campagne gevoerd.
De activiteit die de meeste indruk op mij heeft gemaakt, is deelname aan de kraak van een woning in Amsterdam-Oost, samen met mensen van de Bond Precaire Woonvormen. Deze landelijk actieve bond maakt zich sterk voor het grondrecht op huisvesting en voert acties tegen zaken als huisuitzettingen, het wangedrag van leegstandsbeheerders, de toegenomen woononzekerheid en het aan hun lot overlaten van buitenlandse studenten. De Bond heeft me veel verteld over wat ze meemaken. Sindsdien zeg ik dan ook vaak dat mijn grootste zorg niet uitgaat naar corporaties die de weg kwijt zijn, maar naar de absolute onderkant van de woningmarkt. Naar mensen die geen woning kunnen vinden: daklozen, krakers, bankslapers, antikraakbewoners.
Er zijn twee jaren verstreken en nu pas wordt mijn zorg gedeeld door de publieke opinie. Heel frustrerend, want de problematiek is de logische uitkomst van beleid. Hoe komt het toch dat beleidsmakers en opiniemakers zich dat niet realiseren? Wat zien ze over het hoofd?
Hieronder geef ik mijn antwoord, aan de hand van een minicursus volkshuisvesting.
Wonen is een sociaal grondrecht
Artikel 22 lid 2 van de Grondwet stelt: ‘Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid’. In de praktijk wordt daaronder begrepen: voldoende betaalbare woongelegenheid van goede kwaliteit. En omdat de betaalbaarheid voor huishoudens met een laag inkomen soms lastig te realiseren is, ziet de overheid er actief op toe dat er een sociale huursector is, die het op zich neemt om deze huishoudens fatsoenlijk en betaalbaar te huisvesten. Daartoe dient de Woningwet. En met de Huisvestingswet in de hand, kunnen gemeenten die een tekort aan woningen hebben, regels opstellen voor de verdeling daarvan.
Geen enkel verdeelsysteem voelt helemaal eerlijk aan. Daarom spreekt de Bond Precaire Woonvormen liever van een ‘stoelendans’. Het is best te begrijpen dat een wethouder Volkshuisvesting zich heel belangrijk en machtig voelt, als woningzoekenden op het spreekuur komen smeken om een woning. De wethouder bepaalt bij wijze van spreken immers wanneer de muziek voor de stoelendans stopt. Het is misleidende macht. In de begintijd had de Werkgroep Huurders van de PvdA er veel werk aan om dit duidelijk te maken: woningnood is geen natuurverschijnsel, maar een bouwopdracht.
Corporatiedirecteuren vinden de Woningwet uiteraard het belangrijkst. Dus als beleidsmakers en journalisten geneigd zijn om hun oor vooral te luisteren te leggen bij corporatiedirecteuren en wethouders Volkshuisvesting, dan gaan de gesprekken over ‘het stelsel’ zoals dat bepaald wordt in Woningwet en Huisvestingswet. En dan blijft onderbelicht dat de huidige wooncrisis voor een deel het gevolg is van schade en onvolkomenheden elders in het juridisch bouwwerk.
Lang leve het Burgerlijk Wetboek
In het Burgerlijk Wetboek en in de onderliggende wetten worden de huurbescherming en de huurprijsbescherming geregeld. Hoe meer afdwingbare rechten er in dat boek staan, des te beter huurders beschermd zijn.
De huurprijsbescherming is onvoldoende verankerd in het Burgerlijk Wetboek. Het was daarom voor Donner en Blok een koud kunstje om het woningwaarderingsstelsel, het fundament onder de huurprijsbescherming, zodanig te vergiftigen dat middeninkomens nu geen kant meer op kunnen.
De juridische huurbescherming is onderuitgehaald door forse uitbreiding van de mogelijkheid om tijdelijk te verhuren, kraken strafbaar te stellen en tegelijkertijd toe te staan dat antikraakverhuurders de huurbescherming ontduiken. Deze en andere schade kan gerepareerd worden – bijvoorbeeld door de liberalisatiegrens weer af te schaffen en de gang naar de Huurcommissie mogelijk te maken voor álle huurders. Maar dat is niet genoeg.
Er is een verdergaande slingerbeweging nodig.
Zo vind ik dat huurders een afdwingbaar recht moeten krijgen op huurverlaging bij inkomensdaling. Het is zwaar teleurstellend dat Kajsa Ollongren niet is ingegaan op het verzoek van Woonbond en Aedes om dit op te nemen in het Burgerlijk Wetboek. Zoals Peter Hendriks onlangs in een artikel van Follow the Money uiteenzette, wil het immers nog wel eens ontbreken aan de bereidwilligheid van verhuurders om een verzoek tot huurverlaging bij inkomensdaling te accepteren.
Medehuur en onderhuur kunnen helpen om de huidige woningnood te lenigen. Ook daarvoor geldt dat een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek nodig is, zodat huurders dit kunnen afdwingen – en uiteraard moet dan ook de kostendelersnorm uit de Participatiewet, maar dat terzijde.
Kortom: voor meer woonzekerheid is meer rechtszekerheid nodig.
Dat is zeker niet de enige oplossing voor de huidige wooncrisis. Meer nieuwbouw en een belastingherziening die de oneerlijke ongelijkheden in de fiscale behandeling van huiseigenaren en huurders tenietdoet, zijn bijvoorbeeld ook cruciaal. Maar het is niet mijn bedoeling om hier een allesomvattend politiek programma te schrijven, alleen om de schijnwerpers te zetten op de huurbescherming.
En dus op het Burgerlijk Wetboek. Want iemand moet het doen.
Foto: Bond Precaire Woonvormen