Een paar jaar terug werkte ik aan een universiteit in de VS. Voordat ik mijn eerste loon kon krijgen, moest ik bij human resources wat dingen ondertekenen. Op een van de formulieren stond de vraag als welk ‘ras’ of welke ‘etniciteit’ ik mij identificeerde. Erg bevreemdend. Niet alleen omdat ik me liever niet in die termen identificeer, maar ook omdat het de absurde suggestie wekte dat ik zonder problemen het hokje ‘Pacific Islander’ aan had kunnen kruisen. Hoe kan zoiets gecontroleerd worden?
De opties waren, zoals gewoonlijk bij dit soort dingen, sowieso enigszins verwarrend. De categorieën overlapten in sommige gevallen maar lieten toch genoeg ruimte voor een hoop mensen op deze aarde om ertussen te vallen. Ik ging maar voor ‘White’; ‘Dutch’ stond er natuurlijk niet bij. Waarschijnlijk was dit de eerste keer dat ik me zo expliciet als wit moest identificeren, in ieder geval de eerste keer dat het zo’n indruk maakte. Ik dacht dat we voorbij dat soort denken waren. Je identificeren met je huidskleur: een belachelijk idee. Ik identificeer me meer met het feit dat ik lang ben dan met mijn huidskleur. Daar merk ik in mijn dagelijkse leven meer van.
Later bleek dat ook ‘Dutch’ niet per se genoeg zou zijn. Na afloop van een presentatie (nota bene over eugenetica) draaide een wat oudere collega die voor me zat zich om. Hij wilde vragen ‘wat’ ik nou precies was. Oké, ik ben ook half Italiaans en dat is te zien. Maar dat was niet waar hij naar vroeg. “Dutch? That’s not really German right? But not Danish either?” Het ging niet om wat er in mijn paspoort staat of waar ik geboren en getogen ben. Hij wilde iets vaag biologisch-raciaals weten. Iets wat voor de meeste Nederlanders achterhaald is, maar daar deed het ertoe: In die regio (Noordoost Pennsylvania) was iedereen Iers, Italiaans of Pools. Niet dat de meesten ooit in Ierland, Italië of Polen geweest waren, maar hun (over)grootouders kwamen er vandaan. Voor de gemiddelde Europeaan vrij bespottelijk.
Doen alsof afkomst er niet toe doet, als ‘Verlichte Europeanen’ tegenover dat ‘achterlijke gedoe in de VS’, kan echter ook niet zomaar. Althans, niet voor iedereen. Wanneer het af te lezen is aan je huidskleur bijvoorbeeld. Of je naam, je accent, misschien je kleding. De gemiddelde Nederlander kan het zich veroorloven om niet in termen van ‘ras’ (whatever that may be) te denken. Zo kan ik makkelijk zeggen dat mijn huidskleur er weinig toe doet en dat ik in het dagelijkse leven meer merk van het feit dat ik lang ben. Maar als je moeite hebt met een baan of een huis te vinden en er rapporten uitkomen die dat toeschrijven aan je huidskleur, dan word je gedwongen om in die termen te denken. Je wordt dan immers niet benadeeld als Nederlander, of als student, of wat dan ook, maar als ‘persoon van kleur’.
Hoe kan je zo’n situatie rechttrekken zonder je te identificeren met je afkomst of huidskleur? Dat is immers al gebeurd, buiten je eigen handelen om. Het soort ‘hokjesdenken’ waar ik een afkeer van heb, kan dan juist emanciperend werken. Voor diegenen die klagen dat de Black Lives Matter-beweging alles zo raciaal maakt: daar heeft deze beweging niet per se zelf voor gekozen. Een raciale identiteit toe-eigenen en vervolgens tot iets maken om trots op te zijn, denk aan de Black is beautiful-beweging uit de jaren 60, is dan volstrekt logisch. Door anderen bestempeld als niet-wit voldeed je bij voorbaat niet aan het schoonheidsideaal. Dus dan maar mooi als zwart, moeten ze gedacht hebben.
De vraag is echter waar dit soort identiteitsdenken uiteindelijk heen leidt. Hokjes zijn per definitie uitsluitend. Al snel gaat het erom wie er wel en niet bij hoort en wie iets wel en niet mag. Je ziet dan ook dat bij de meer identitaire bewegingen er al snel allerlei infighting ontstaat. Gedraag je je niet op de juiste manier? Dan ben je niet écht zwart. Heb je een afwijkende mening over transgenderisme? Dan kán je geen feminist zijn. Ik werd dan wel min of meer gedwongen om me als ‘wit’ te identificeren, maar blijkbaar dan weer niet écht wit: In de rij voor een club in Washington D.C. had ik een redelijk normaal gesprek met de jongen achter me. Maar nadat ik hem mijn naam vertelde, werd hij ineens vervelend. Hij dacht dat ik latino was en daar had hij blijkbaar iets tegen. Ook de Italianen en Ieren in Pennsylvania die daar nu de witte bevolking uitmaken waren heel lang niet ‘wit’ genoeg.
Ondanks mijn begrip voor sommige vormen van identiteitsdenken, kan en wíl ik er uiteindelijk niks mee. Mensen behandelen aan de hand van wat ze zijn in plaats van wie ze zijn blijft verontrustend, ook als dat op een ‘positieve’ manier gebeurt. Uiteindelijk reduceert het ons tot iets wat we niet zijn of in ieder geval tot slechts een fractie van wie we zijn. Terwijl dat nou juist vaak het probleem is met discriminatie: niet dat je hokje niet wordt erkend, maar dat er niet voorbij gekeken wordt. Dat is namelijk veel moeilijker. Dat geldt zowel voor degenen die een zwarte man bij voorbaat als lui bestempelen of een vrouw als zwakker, als voor degenen die hun huidskleur, afkomst, seksuele oriëntatie, geslacht, enzovoort tot hun állesbepalende identiteit maken. Ironisch genoeg zien veel van de identiteitsdenkers dit heel goed in. Ze prefereren immers de term tot slaaf gemaakte boven slaaf, omdat dit laatste iemand reduceert tot wat hij of zij niet wezenlijk is.
Onlangs las ik het werk Ich und Du van de Oostenrijkse/Joodse/Israëlische (kruis aan wat van toepassing is) denker Martin Buber. Vrij vertaald schrijft hij daarin: Haat blijft van nature blind. Je kan alleen een deel van een wezen haten. Wie een wezen als geheel ziet en het afwijst, is niet langer bevangen van haat, maar van de beperking van het vermogen om Jij te zeggen.