In een rechtsstaat is de macht van de meerderheid niet onbeperkt, schrijft Lorenzo Girardi. Wat in een dergelijke samenleving wordt toegestaan, is volgens hem dus niet het resultaat van de dominante cultuur, zoals Paul Bordewijk eerder schreef, maar van principes die cultuur overstijgen. Een ‘kritische afstand ten aanzien van de eigen cultuur’ is daarbij essentieel.
In een recente bijdrage stelt Paul Bordewijk dat onze visie op normen en waarden van groot belang is voor hoe we om zouden moeten gaan met andere culturen. Dit is uiteraard volkomen terecht, evenals de constatering dat de afwezigheid van een objectieve, cultuuroverstijgende moraal dit laatste een stuk moeilijker maakt. Welke normen en waarden moeten we immers hanteren wanneer elke groep zijn eigen normen en waarden heeft? Volgens Bordewijk zijn voor de samenleving uiteindelijk de normen en waarden van de dominante cultuur doorslaggevend. Hoewel het klopt dat het absurd zou zijn om elke groep volledig haar eigen normen en waarden te laten hanteren, is de vraag of een beroep op de dominante cultuur soelaas biedt.
Er is maar een korte blik op de geschiedenis of op de wereld nodig om te zien dat er een verband aanwezig is tussen moraliteit en cultuur. Verschillende culturen hebben verschillende, soms rechtstreeks tegenovergestelde normen en waarden. Bordewijk ziet hierin een belangrijk verschil tussen de natuurwetenschap en de ethiek. Waar de eerstgenoemde uitermate succesvol tot algemeen geldende kennis komt, is het wat dit betreft met de ethiek slecht gesteld.
Zelfs hoogtepunten als de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn eerder universeel in pretentie dan in daadwerkelijke acceptatie. Ook deze verklaring is tijd- en cultuurgebonden, aldus Bordewijk, die terecht stelt dat als deze verklaring uit 1948 standpunten over LHBT-rechten of abortus zou hebben opgenomen, we deze standpunten inmiddels als verouderd zouden zien. Zelfs de verklaring die het dichtst in de buurt komt van een breed gedragen uiting van een objectieve moraal, lijkt dus niet daadwerkelijk een cultuuroverstijgende moraal te bieden.
Het is echter maar de vraag of dit een juiste benadering is van moraliteit en cultuur. Precies het aangehaalde verschil tussen de natuurwetenschap en de ethiek kan hier van pas komen. In de woorden van Bordewijks stuk houdt de eerste zich bezig met wat is, Sein, waar de tweede zich bezig houdt met wat zou moeten zijn, Sollen. Vermoedelijk haalt Bordewijk zijn Duits bij de filosoof Immanuel Kant vandaan. Voor Kant en vele ethici met hem is het een cruciaal onderdeel van het onderscheid tussen Sein en Sollen dat men het een niet uit het ander af kan leiden. Het is onmogelijk normen en waarden die verwijzen naar hoe dingen zóúden moeten zijn af te leiden uit hoe dingen feitelijk zijn. Als bijvoorbeeld slavernij door iedereen geaccepteerd zou worden, dan zou dit ons nog niks zeggen over de morele juistheid hiervan. Hetzelfde geldt voor het gebrek aan universele acceptie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Ondanks zijn bekendheid met dit onderscheid, geeft Bordewijk blijk van een wetenschappelijke, beschrijvende benadering die onvermijdelijk leidt tot cultuurrelativisme. Hij kijkt naar de feitelijke stand van zaken en stelt vast dat er een verscheidenheid aan moraliteiten is. Vervolgens trekt hij de conclusie dat er nergens een universele moraal te vinden is. Alsof het Sollen zomaar in het Sein te vinden zou zijn! De moraal wordt gereduceerd to mores, tot de simpelweg aanwezige gewoonten van een cultuur. Deze nivellering heeft verregaande gevolgen. Wie een cultuur ziet als een verzameling feiten en hierbinnen op zoek gaat naar een cultuuroverstijgende norm, zal altijd bedrogen uitkomen.
Een soortgelijke nivellering heeft plaatsgevonden met cultuur. Oorspronkelijk verwees dit begrip vrij letterlijk naar cultivering. Het was geen gegeven, maar een activiteit waarmee de mens zich aan zijn primitieve toestand kon onttrekken, meer een Sollen dan een Sein. Het was niet iets wat iedereen intrinsiek bezat, omdat ze de gewoonten van de groep waarin ze zich toevallig bevonden deelden, maar iets wat vergelijkbaar was met het Duitse Bildung (en ja, met het linkse verheffing).
Dit is min of meer het tegenovergestelde van hoe velen tegenwoordig tegen cultuur aankijken. Cultuur wordt gezien als iets wat je vanaf je geboorte mee krijgt. Niet het uitstijgen boven onze afkomst, maar het omarmen ervan staat centraal. Met het verdwijnen van het idee van een cultuuroverstijgende moraal lijkt het alsof er niets meer boven en los van de cultuur bestaat. Volgens deze denkwijze kan of mág het individu dan ook niet los gezien worden van zijn of haar cultuur. Bij gebrek aan een alternatief lijkt iedereen teruggeworpen op de eigen cultuur.
Of iets als een cultuuroverstijgende moraal mogelijk is, is wat auteur dezes betreft een open vraag. Maar wat wel gezegd kan worden, is dat de afwezigheid van een dergelijke moraal niet direct betekent dat we ons dús maar met onze cultuur moeten vereenzelvigen. Het vasthouden aan de eigen cultuur is niet de enige, en zeker niet de meest wenselijke, uitweg. Bordewijks vraag – hoe om te gaan met andere culturen in de afwezigheid van een cultuuroverstijgende moraal? – is een belangrijke. Maar net zo belangrijk is de vraag hoe we met onze eigen cultuur om dienen te gaan.
Misschien moeten we inderdaad erkennen dat er geen cultuuroverstijgende moraal is, dat geen enkele cultuur de absolute waarheid omtrent moraliteit in pacht heeft. Misschien bestaat een dergelijke waarheid helemaal niet. Maar in dat geval zouden we er goed aan doen dit feit serieus te nemen. In plaats van de eigen cultuur des te meer te omarmen, zouden we deze en daarmee onszelf wat minder ernstig moeten nemen. Dit tegen de tendensen van zowel cultuurrelativistisch links als van nationalistisch rechts in.
Ligt de bron van een tolerant samenleven niet bij uitstek in de erkenning van het feit we allemaal vorm proberen te geven aan ons leven, zonder echt vaste grond onder de voeten te hebben? De natuurwetenschap kan ons veel over de wereld vertellen, maar niet wat we met ons leven moeten doen. Religie vereist een leap of faith die precies de onzekerheid van dit geloof toont. Ook het cultuurrelativisme toont de onzekerheid over het bestaan van een objectieve moraal die vastigheid kan bieden. Maar dit betekent nog niet dat we dan maar krampachtig aan onze eigen cultuur moeten vasthouden.
Juist een kritische afstand tot de eigen cultuur kan hier van waarde zijn. In ieder geval in zoverre dit ons behoedt voor de misvatting dat de eigen cultuur en opvattingen de enige juiste zouden zijn. Op z’n minst heeft dit een praktische waarde ten behoeve van het samenleven. Het brengt een luchtigheid in discussies die maar al te vaak uitmonden in het al te serieus nemen van de eigen cultuur.
In afwezigheid van cultuuroverstijgende normen ligt hier de ruimte voor het samenleven van verschillende culturen. Het is natuurlijk fijn als de dominante cultuur in een samenleving in al haar gulheid wat ruimte schept voor anderen, maar dominante culturen kunnen veranderen. De cultuur die vandaag tolerant is hoeft dat morgen niet meer te zijn. Bovendien, als maatschappelijke normen puur afhankelijk zijn van de dominantie van een cultuur, dan heeft elke groep er baat bij dominantie proberen te bereiken. Dit is uiteindelijk niets minder dan het recht van de sterkste. Het is daarom een slecht principe om de samenleving vorm te geven puur op basis van een dominante cultuur, of deze cultuur nu tolerant is tegenover anderen of niet.
Bovendien is dit absoluut niet het principe achter de moderne democratische rechtsstaat. Het klopt dan ook slechts deels dat in een dergelijke staat de meerderheid beslist welke afwijking van de dominante cultuur wordt toegestaan, zoals Bordewijk betoogt. De macht van de meerderheid is niet onbeperkt. Rechtsstaten zijn gebaseerd op principes die boven elke cultuur, dominant of niet, verheven zijn. Dit is de reden dat bijvoorbeeld de uitspraak die Piet Hein Donner deed in 2006, dat het een democratisch gegeven is dat de sharia ingevoerd moet worden als de meerderheid dat wil, onzinnig is. Door de vormgeving van de rechtsstaat te reduceren tot een uitvloeisel van de dominante cultuur, gaat Bordewijk voorbij aan het feit dat er een mate van rationaliteit achter deze vormgeving zit die juist op gespannen voet staat met een te grote dominantie van welke groep dan ook.
Een van de belangrijkste bestaansredenen voor de moderne democratische rechtsstaat is het weren van absolutismen – of het nu gaat om de concentratie van de macht in een enkel individu, of de dominantie van een enkele visie op de wereld. Beide leiden nogal snel tot de overtuiging van het eigen gelijk. Dit heeft als gevolg veelal uitsluiting van andere denkbeelden en oplegging van de eigen visie aan de gehele samenleving. Dit gaat lijnrecht tegen het idee in dat niemand de absolute waarheid in pacht heeft. Dit laatste vormt net zo goed het hart van de moderne democratie als het meerderheidsbesluit.
Een objectieve moraal is misschien niet mogelijk, maar een cultuuroverstijgende maatschappelijke ruimte is dat wel. Dit is de ruimte om ongedwongen van mening te verschillen, het debat aan te gaan, en uiteindelijk consensus te zoeken waar het maatschappij-brede zaken betreft. Hiermee is het ook de ruimte waarbinnen ieder ongedwongen van mening kan veranderen en de vrijheid op zich kan nemen om zelf zijn of haar eigen leven vorm te geven. Maar deze ruimte heeft alleen een bestendig bestaan bij gratie van een kritische afstand ten aanzien van de eigen cultuur. Anders is het niet meer dan een hindernis voor het vooropstellen van de eigen cultuur. Praktisch wanneer men in de minderheid is, maar in principe overbodig wanneer men tot de dominante cultuur behoort.
Tolerantie tegenover andere culturen is hierbij essentieel. Het is inderdaad een gelukkig feit dat de Nederlandse cultuur van oudsher vrij tolerant is. Het is evenzeer ongelukkig dat deze tolerantie aan het afbrokkelen is. Maar het belang dat we aan tolerantie hechten, heeft weinig te maken met het idee dat het domweg een gegeven van onze cultuur zou zijn. Het toont juist een bepaalde houding ten opzichte van deze cultuur. Net zo belangrijk als tolerantie voor anderen, is dan misschien ook wel de typisch Nederlandse houding tegenover de eigen cultuur: pragmatisch en relativerend, een houding die zichzelf vooral niet al te serieus neemt.
Net als tolerantie is ook deze houding langzaam aan het verdwijnen.