Het afgelopen decennium sloegen twee gebeurtenissen een gat in de Belgische begroting. De eerste was de bankencrisis. In de jaren die voorafgingen waren centrumlinkse regeringen erin geslaagd het overheidstekort gestadig te verminderen. Een beetje in lijn dus van wat er ook in de rest van Europa is voorgevallen, zij het dat België deze crisis beter heeft doorstaan dan veel andere landen.
De tweede gebeurtenis mag echter atypisch worden genoemd. Na haar verkiezingsoverwinning in 2014 nestelde de Vlaams-nationalistische N-VA zich in de federale regering, met de plechtige belofte om de Belgische financiën eindelijk eens op orde te zetten met behulp van neoliberale recepten. Een regering zonder de Franstalige Parti Socialiste werd door de zegedronken nationalisten al een ‘staatshervorming op zich’ genoemd.
Ondanks de gunstige economische wereldconjunctuur kon het beleid van de zogenaamde Zweedse coalitie – nationalisten, christen-democraten en liberalen – echter niet beklijven. Desgevraagd slaagde de toenmalige minister van financiën Johan Van Overtveld (N-VA) er niet eens in om correcte cijfers aan het parlement voor te leggen. Maar het probleem zat veel dieper: aangevuurd door riante overheidssubsidies van meer dan 70 miljoen euro per jaar, bevinden haast alle Belgische politieke partijen zich permanent in campagnemodus. Die profileringsdrang, bijkomend gevoed door de angst van de Franstalige liberalen van de MR om – als enige Franstalige coalitiepartner – gebrandmerkt te worden als de schildknaap van de Vlaams-nationalisten, maakte dat de regering Michel I al gauw door het leven ging als het ‘kibbelkabinet’. Naar het einde van de legislatuur toe voelde de N-VA bovendien steeds nadrukkelijker de adem van het Vlaams Belang in de nek. Extreem-rechts liet immers geen mogelijkheid verlet om erop te wijzen dat de N-VA noch op het budgettaire, en al zeker niet op het communautaire vlak, de goederen had geleverd die ze aan het begin van de legislatuur had beloofd.
Vooral dat ‘communautaire’ steekt: het gaat over de verhoudingen tussen Nederlands-, Frans- en Duitstaligen in dit land. Wat dat betreft willen zowel N-VA als het Vlaams Belang het liefst de pure Vlaamse onafhankelijkheid. Het is hun ideologische ziel, en deze verloochenen om via regeringsdeelname een rechts economisch programma te kunnen doorvoeren, steekt altijd bij een deel van de achterban. Ook al stemmen de meesten van hun kiezers om heel andere beweegredenen op die partijen, namelijk de anti-migratieretoriek. Er is absoluut geen draagvlak voor onafhankelijkheid in Vlaanderen. Die gedachte begeestert hooguit vijftien procent van de Vlamingen, en niemand heeft zin om het komende decennium in een aanslepende Vlexit terecht te komen.
Aan het einde van 2018 volgde een vaudeville over het VN-migratiepact, beter bekend als het Pact van Marrakesh. Hoewel het departement van staatssecretaris van Asiel en Migratie Theo Francken (N-VA) al jaren betrokken was bij de voorbereidende internationale onderhandelingen, kwamen de nationalisten er in de loop van november 2018, enkele weken voor het verdrag diende te worden geratificeerd, achter dat de tekst, wonder o wonder, niet helemaal de weerspiegeling was van wat zij zoal over migratie denken.
Reden genoeg voor de N-VA om de stekker uit de regering te trekken, in de hoop dat met de verkiezingen van mei 2019 het electorale goudhaantje zou kraaien: dat van de angst voor de vreemdelingen. Het pakte anders uit. De storm die de N-VA had geoogst, blies vooral het Vlaams Belang wind in de zeilen. De N-VA boerde voor de eerste keer in jaren achteruit. Het Belgische politieke landschap oogt gefragmenteerder dan ooit. Ondertussen zitten we bijna een jaar met een regering in lopende zaken, en een gapend gat van 11 miljard euro in de begroting, met dank aan de fiscale cadeaupolitiek en de profileringsdrang van de Vlaams-nationalisten, in combinatie met het getreuzel bij het vormen van een regering.
Even was er hoop. De koning had de veruit bekwaamste Belgische politicus als informateur het veld in gestuurd: Paul Magnette, burgemeester van Charleroi, en kersverse voorzitter van de Parti Socialiste. Ondanks Magnette’s schrandere uitspraken over de tijd die in zijn voordeel speelde, en zijn persoonlijke opvattingen en gevoelens die er totaal niet toe zouden doen, was het een publiek geheim dat de voorkeur van de inmiddels voormalige informateur uitging naar een federale regering zonder de N-VA. Die partij raakt steeds harder verstrikt in haar inconsequenties en interne tegenstellingen. Sociaal-economisch is het een neoliberale partij die aansluiting vindt bij de liberalen van Open VLD/MR en bij de rechtervleugel van de CD&V onder leiding van oud-minister Pieter De Crem.
Maar met haar institutionele standpunten, het confederalisme, staat ze volledig geïsoleerd. Niet enkel ten aanzien van de andere partijen, maar zelfs ten aanzien van haar eigen kiezers, aan wie ze het thema amper heeft aangeboden. Het moest en zou immers over asiel en migratie gaan. Het vooruitzicht om het communautaire nogmaals vijf jaar in de ijskast te moeten zetten veroorzaakt bij de nationalisten hoog oplopende interne spanningen, en het verzwakt de positie van voorzitter en Zonnekoning Bart De Wever, tevens burgemeester van Antwerpen. Natuurlijk kan de partij hopen op een kladderadatsch in 2024 waarbij ze het land zouden kunnen blokkeren. Maar dat zou dan wel samen met het Vlaams Belang moeten, voorwaar een heikele onderneming.
Maar ook CD&V en vooral Open VLD staan voor een dilemma. Toetreden tot een regering zonder N-VA betekent immers dat die regering wel eens wat progressievere accenten zou kunnen leggen. Wat voor de eerste vooral op het ethische vlak een probleem is, en voor de tweede op het sociaal-economische. In beide partijen zijn er dan ook politici te vinden die de N-VA onder druk trachten te zetten om het communautaire te laten varen en toch mee in de regeringsboot te stappen. Ondertussen, en dat wordt toch echt wel schrijnend, zijn er buiten de sociaal-democratische en groene familie blijkbaar weinig Belgische politici te vinden die hun verantwoordelijkheid durven te nemen, door ervoor te zorgen dat de stemplicht die op ons aller Belgen rust gecompenseerd wordt met de vorming van een regering.
Het zou niet slecht zijn om onze politici bij een volgende staatshervorming eens te responsabiliseren en te activeren, en hen grondwettelijk te verplichten om binnen een redelijke termijn een regering te vormen, om te vermijden dat ze rondjes blijven draaien rond het eigen partijbelang. Het Vlaamse onafhankelijkheidsstreven bevat immers een grote paradox: men heeft het recht opgeëist om deelregeringen te vormen die op een aantal vlakken (onderwijs, cultuur, milieu, landbouw, zorg, etc.) een eigen beleid kunnen voeren op maat van de gewesten. Maar anderzijds wordt het door N-VA en CD&V blijkbaar als een majeur probleem beschouwd indien de federale regering een andere politieke samenstelling heeft als de Vlaamse.
Helaas hebben we zeer weinig volwassen politici in dit land. En ondertussen klokt het begrotingstekort af op 11 miljard, riep het Europees Parlement de klimaatnoodtoestand uit, en blijft de Brexit – en op termijn zelfs een Vlexit – als een donderwolk boven onze contreien hangen.
Beeld: Raphaël Biscaldi