In de serie De geschiedenis van de machtelozen gaat Vrij Links op zoek naar verhalen van gewone mensen die worden onderdrukt en die strijden voor hun vrijheid, gezondheid en rechten. In een tijd waarin het denken over macht en privilege doorgaans één kant op vloeit, willen wij laten zien dat mensen altijd en overal deze strijd hebben gevoerd, of dat geprobeerd hebben.
Dit is het verhaal van Gabriela, die opgroeide in het Roemenië onder de Communistische Partij van Ceaușescu. “In de keuken ligt een briefje. ‘Sta in de rij voor eten vanavond”. Gabriela’s zoon Fabian van Hal schrijft een eerbetoon aan zijn moeder door haar verhaal over de machteloosheid van het Roemeense volk ten tijde van haar jeugd te vertellen.

Roemenië, 1987. De augustuszon brandt in mijn nek terwijl ik van het veld afloop. In de verte zie ik meisjes van mijn leeftijd, gekleed in een wit hemd en donkerblauwe rok. Ze zitten in de schaduw rondom een boom. Als ik dichterbij kom worden hun speldjes met de tricolore van onze vlag zichtbaar. Daria en Maria maken plek voor me, uitgeput ga ik naast hen zitten. Ik druppel wat water op mijn zwarte haar.

‘Het is bijna zover, hè,’ begint Maria. Ze tuurt tussen de vierkante flats en overheidsgebouwen, knijpt haar ogen tot spleetjes. Ik kijk ook, en met een klein beetje fantasie zie ik de contouren van het Stadion Național. Uit mijn tas haal ik een boterham met Pariserham. ‘Bof jij even,’ zegt Daria, terwijl ze begint aan haar boterham met boter. Vorige week had ik ook zo’n smakeloos stuk brood, en ik herinner me nog hoe ik daarvan baalde. Ik glimlach en bied haar een stuk van mijn boterham aan.

Onze docent is naast ons komen staan. Ook zij is klaar met de hitte, aan haar gezicht te zien. ‘Zo is het wel mooi geweest, we gaan weer oefenen.’ Zonder enige twijfel staan we op en lopen naar het veld. We zingen in koor over de Partij, hoe geweldig de leider is en hoe goed hij is voor ons, en over onszelf, dat we geboren communisten zijn en de toekomst van het land. Volgende week mogen we dit lied recht voor de leider zelf zingen. Dat is een hele eer, als ik onze docent mag geloven, want we zullen tussen de paraderende militairen en hoge piefen staan.

Communist ben ik sinds mijn geboorte en zal ik altijd blijven,’ zing ik en terwijl ik de bijpassende danspasjes doe die we tot in den treure hebben geoefend, bedenk ik me hoe het zou zijn om geen communist te zijn. Eigenlijk heb ik geen idee wat dat is, geen communist zijn.

*

De metro dendert door het ondergrondse Boekarest. Het uitzicht is zwart, in de weerspiegeling van het glas zie ik mezelf met de witte blouse en de blauw-geel-rode vlag van mijn speldje. Boven mij loopt het park, weet ik.

Eenmaal aangekomen in mijn wijk, Titan, ren ik onze flat binnen. Conciërge Mihai is de gang aan het schoonmaken en zegt dat de lift het weer niet doet. Dat is jammer, maar hij gaat ermee aan de slag, zegt ‘ie. Ik hoop dat hij hem kan maken, want toen iemand in dienst van de Partij moest komen kijken, duurde het een eeuwigheid voor de lift gemaakt was.

‘Bună,’ roep ik, maar ik krijg geen gehoor. In de keuken ligt een briefje. ‘Sta in de rij voor eten vanavond,’ lees ik. Zonder enige twijfel ren ik weer terug, met grote haast loop ik enkele straten van de stad door. Na rond te hebben gezocht in de wijk zie ik een massa mensen staan. Het moeten er een stuk of honderdvijftig zijn.

Ze wachten voor een vierkant, stalen gebouw. Ik zie onbekende mannen, vrouwen, kinderen, maar al snel zie ik de buurman staan. ‘Heeft u m’n moeder gezien?’ vraag ik hem, en hij antwoordt dat ze verderop staat. Ik loop en loop, en uiteindelijk herken ik de roze jurk die ze even geleden voor zichzelf had gemaakt. Met een veelbetekenende blik en een knuffel kom ik op haar plaats staan, maar ze moet snel weg. ‘Ik ga even op en neer, naar het toilet. Ben zo terug.’

De ervaring leert dat het eten pas aan het eind van de dag komt en ongeduldig kijk ik op mijn horloge. De bloedhete zon brandt nog even hard als vanmiddag op het veld. Nog anderhalf uur, bedenk ik me. En dat is nog optimistisch. Op momenten als deze wil ik schelden op de ‘leider’ Ceaușescu die vanavond op tv, omringd door lekkernijen en collega’s in dure pakken, zal speechen over hoe goed ons land het wel niet heeft.

Wij hebben nog geluk, oma heeft een boerderij in het oosten van het land, net groot genoeg om wat over te houden en te delen, maar ik weet dondersgoed dat niet iedereen in de flat kan eten vanavond. Dan is het eten op, zijn ze niet vroeg genoeg naar de rij gekomen, of ze hebben simpelweg geen geld ervoor. Vroeger kon je nog een aalmoes bij de kerk halen, zo vertelde mijn oma, maar nagenoeg alle kerken in Boekarest zijn gesloopt of gesloten. Het enige voordeel, zo grapt mijn vader altijd cynisch, is dat niemand in Roemenië dik is. Cynisme houdt ons op de been.

Een andere uitlaatklep dan mijn familie hebben we niet. Hoewel iedereen op straat hetzelfde denkt over Ceaușescu, is dat hardop zeggen een doodvonnis. De docent, een ouder van een klasgenoot, je eigen buurman kan deel zijn van de geheime dienst. Als hij je verklikt, ga je de cel in of verlies je in het beste geval alleen je baan in plaats van ook je vrijheid. De stem van mijn vader die me inprent dat ik absoluut niet mag vertellen aan mijn vriendinnen en vrienden waar we het thuis over hebben krijg ik nooit meer uit mijn hoofd, denk ik.

Mijn moeder is teruggekomen naar haar plek in de rij. Ze geeft me een aai over de bol en stuurt me naar huis.

**

De lucht is van blauw naar oranje veranderd. Vanuit de flat kijk ik neer over de stad. ‘Komt ze bijna thuis?’ vraag ik aan mijn vader, die naast me op het balkon zit. ‘Ik hoop voor het donker,’ verzucht hij. Ik hoor een sleutel in het slot steken en twee keer ronddraaien. De deur gaat met een kraak open en ik ren naar de gang. Mijn moeder kijkt me aan met diepe wallen onder haar ogen. Ze schudt haar hoofd.

Toch weet ze er wat van te maken, mijn moeder. Even later zit ik met een stoofpot van Pariserham, en wat overgebleven groente aan tafel. Ik denk aan de familie Albescu die een verdieping onder ons woont. Sinds iemand in het gebouw de vader slecht over de Partij hoorde praten, hebben zowel hij als zijn vrouw geen baan meer. Hadden we zelf maar wat om ze te steunen.

Na het eten tuur ik naar het Stadion Național. Nog even, bedenk ik me, dan staan we daar, met onze klas. Voor de zoveelste keer vandaag wordt op de radio een lied gedraaid over de kracht van communistisch Roemenië. Ik zucht, en betrap me erop dat ik nog honger heb. Gelukkig maar, bedenk ik me, want in Roemenië is niemand dik.

Foto: Gabriela’s familie in 1979 in Ciofrângeni, een klein dorpje vlak bij Boekarest

Vorige keer in De geschiedenis van de Machtelozen: het verhaal van het ‘eiland van de weduwen‘, Nicaragua 2015

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.