Op 23 maart 2024 gaf Femke Lakerveld een inleiding op het thema ‘Hoe vrij zijn de kunsten?’ Zij sprak deze uit op het gelijknamige event, georganiseerd door stichting Vrij Links in het Der Aa-Theater te Groningen. Lakerveld is actrice en voorzitter van Vrij Links. De inleiding heeft geen titel.
Toen ik vijf was, en zij dertig, ging mijn moeder naar de kunstacademie. Alsnog. Van haar ouders had ze eerder niet gemogen, want te duur, onzinnig en niets voor een meisje. Terugkijkend leerde mijn moeder mij hiermee iets over persoonlijke autonomie en de vrijheid om je eigen levenspad te volgen. Ik vermoed dat zij sinds haar afstuderen nooit één penseelstreek heeft gezet die ze niet wilde zetten. In haar werk is mijn moeder vrij en dat is haar hoogst gekoesterde goed. Naast mij dan, maar dat moet ze er tegen mij natuurlijk bijzeggen.
Mijn doctoraal-onderzoek van mijn studie sociologie ging, tig geleden alweer, over de beroepsidentiteit van beeldend kunstenaars in relatie tot de WIK, de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars. Dit was een overheidsregeling die kunstenaars in staat stelde hun loopbaan op te bouwen en niet meteen te hoeven afbreken bij een minder financieel succesvol jaar. Later werd dit de WWIK. Een mooie regeling, zowel sociaal, cultureel als economisch een succes, maar toch wegbezuinigd door kabinet Rutte want paste niet in tijdgeest. Dit markeerde een breuklijn, na een tijd waarin autonome kunst hoog in het vaandel stond en begrippen als ondernemerschap, stakeholders en maatschappelijke relevantie de culturele sector nog niet of nauwelijks hadden bereikt.
Als actrice in speelfilms en voor televisie leerde ik rond dezelfde tijd het verschil tussen het spelen in vrije producties waarin artisticiteit en creativiteit voorop staan, en producties voor commerciële of ideële doeleinden. Een verschil dat uitdrukkelijk beleefd en benoemd werd, omdat het ertoe doet.
Vrijheid en autonomie komen altijd met een prijs. Iets maken waar subsidienten, financiers, niet of nog niet in geloven omdat het te experimenteel is, of te nieuw of niche, betekent dat je zelf des te meer moet investeren, risico’s moet nemen en moet verduren dat je misschien wel lange tijd aan iets werkt ‘wat mensen nog niet zien’ – letterlijk en figuurlijk.
Wanneer je niet inhoudelijk inlevert op een scenario, een dans, een pentekening of een hoofdstuk in een boek, omdat je vindt dat wat jij bedacht hebt toch echt zo bedoeld is, kan dat stuiten op commentaar, afwijzing, of erger: desinteresse. Je eigen koers bepalen én vasthouden kost moeite – en soms wat meer dan moeite alleen.
Maar is dit erg? Volgens mij heb ik nog niets gezegd dat niet bij het vak van maker of kunstenaar hoort. Niets dat ons buitenproportioneel belast. Maar misschien denkt u daar anders over.
Ingewikkelder wordt het als principes en meningen gaan meedoen. Als je met een toneelstuk of een sketch of een illustratie of cartoon ook nog eens een opinie verkondigd die niet gedeeld wordt door een comfortabele meerderheid en je misschien wel je eigen broodroof pleegt. Naarmate je uitgesprokener bent, of meer afwijkt van de norm, kan groot succes je heus ten deel vallen maar ligt ook uitsluiting – of cancelling – op de loer. Of erger: je wordt object van bedreiging of geweld. Een cabaretier die over zijn schouder moet kijken, een cartoonist die voor zijn veiligheid naar het buitenland verhuist, een regisseur die vermoord wordt om zijn mening.
Gelukkig zit de culturele sector vol met tegendraadse types. Nog steeds. Gelukkig zeg ik, omdat kunst bestaat bij gratie van mensen die niet binnen de lijntjes kleuren. Omdat kunst grenzen verlegt in ons denken en voelen. Omdat vrije kunst door muren van dogma’s en dictaturen heen kan breken. Onvrije kunst is ook eigenlijk helemaal geen kunst, hooguit voor iemand een verdienmodel of voor een ander propaganda.
Kunst is het domein van uitvinders van nieuwe ideeën, technieken of perspectieven die ontstaan vanuit vrije expressie of een kritische houding. Artistieke vrijheid is geen luxe, maar cruciaal voor de ontwikkeling van een vrije samenleving. Kunstenaars moeten mensen tegen het hoofd mogen stoten. Wat voor de één namelijk een belediging is, is voor de ander een nieuw inzicht. Als de vrijheid in de kunsten wordt belemmerd, dan voorspelt dat weinig goeds over de maatschappelijke veerkracht, de openheid van een samenleving en het uiteindelijk: het toekomstperspectief van onze democratische rechtsstaat. Ja zo zwaar neem ik het op.
Kunstenaars die ‘ondanks alles’ of juist ‘vanwege dit alles’ hun eigen plan trekken, je zou denken en hopen dat we hier ons als culturele sector maar ook breder – als maatschappij – keihard voor maakten. Vrijheid als hoogst gekoesterde goed. Je verwacht dat het ministerie dat hierover gaat het waarborgen van de autonomie van de kunstenaar bovenaan hun doelenlijstje heeft staan. Je verwacht dat elke politieke partij, van links tot rechts, die democratie en persoonlijke vrijheid hoog in het vaandel heeft – en het zijn er nogal wat die dat claimen -, hier fors in willen investeren. Dan bedoel ik nog niet eens financieel, maar door de vrije ruimte van kunstenaars te waarborgen en op zijn allerminst – en ik leg de lat nu laag – niet verder te beperken.
Maar in de praktijk is dat soms wat veelgevraagd.
Onze – oh zo progressieve – culturele sector heeft nogal eens de neiging om met de laatste politieke of maatschappelijke wind mee te waaien. Dat heet dan ‘vooraan staan in de strijd’ of ‘meegaan met de tijd’, maar is in de praktijk natuurlijk vaak gewoon plat conformisme. Want niet zelden parkeren we dan ons lef en ons uitvindersbrein, en raken we verblind door makkelijker doelen dan excellentie en door haalbaarder missies dan kwaliteit. En dan vergeten we dat dit onze vrijheid en relevantie niet vergroot, maar reduceert.
De trend die dezer dagen de kunsten beheerst heet diversiteit en inclusie. Deze is bestendigd met een heuse code en allerlei beleidsijverige uitvloeisels hiervan. Een voor toegang tot financiering vaak niet te vermijden drempel. Inhoudelijk valt er op dit postmoderne, hallucinante werkje al van alles aan te merken. Maar het voornaamste bezwaar is principieel: namelijk dat een ideologisch raamwerk van regels, vragenlijsten, nulmetingen waar liefst de hele sector in moet passen, of zich aan áán moet passen, helemaal geen plaats moet hebben in de kunst.
Diversiteit. Inclusie. Dat klinkt best goed toch, ongevaarlijk bovendien? Het probleem is alleen dat een onderliggende totaalvisie dicteert hoe het er allemaal uit moeten zien en ons voorkauwt dat het niet om meningendiversiteit of pluriformiteit gaat, maar om diversiteit van achtergrond en afkomst. Van identiteit, en erger nog, van vermeende identiteit. Identiteit ‘in the eye of the beholder’.
Een collega vertelde me: ‘Tien jaar geleden werd ik gevraagd als actrice; tegenwoordig word ik gevraagd als Marokkaanse actrice’. Haar grootouders zijn inderdaad in Marokko geboren. Haar ouders gewoon in Nederland, maar dat mag de pret om haar ongevraagd in een hokje te duwen natuurlijk niet drukken. Zelf maakte ik mee dat ik na een auditie werd gebeld met het bericht: ‘Je bent het geworden, het meest passend voor de rol. Het moet alleen nog even langs de diversiteitscommissie van de omroep’.
Meer uit de praktijk. Een voorzitter van een raad van toezicht van een cultureel instituut die liefst de nieuwe vacature invult met iemand die uiterlijk niet op hem lijkt, maar natuurlijk wel denkt zoals hij. Leuk voor de foto, maar verder lekker gewoon doorgaan op oude voet. Een podiumdirecteur die diversiteitscursussen voor zijn personeel verplicht stelt maar te beroerd is om zijn mensen in dienst te nemen en moeilijk doet over reiskostenvergoeding.
Een medewerker in een culturele organisatie, verantwoordelijk voor diversiteit, die zegt ‘Laten we in de Volkskrant en NRC adverteren, niet in de Telegraaf of het AD, want wie weet wat voor types je dan krijgt.’ Ik verzin dit niet, ik stond ernaast. Een museumdirecteur die zegt: ‘Politiek incorrect zijn, dat kan toch geen optie zijn in deze wereld?’
Maar is echte diversiteit en inclusie niet juist dat we open staan voor andersdenkenden? En moet politiek incorrect dan niet principieel altijd een optie zijn?
Een complete industrie aan trainingen, adviseurs en diversity-officers is inmiddels opgetuigd en we moeten er allemaal van leren. In de documentaire White balls on walls over het Stedelijk Museum wordt dit letterlijk verwoord door een medewerker die op goed moment gefrustreerd uitschreeuwt: ‘But we have to educate them!’. Culturele organisaties en kunstenaars worden geacht ‘de juiste taal en toon’ te hanteren om het allemaal toegankelijk te maken. En bij twijfel huur je gewoon een sensitivityreader in.
Sorry. Maar hoe zat het nou ook alweer? Mocht de kunstenaar zijn invalshoek of inspiratiebron niet juist zelf bepalen? Mag het publiek niet zelf weten waarom of waardoor het geraakt wordt? En waarom moet je überhaupt van kunst leren? Wie bepaalt dat? En wie bepaalt dan wat?
Uiteindelijk wordt dit vraagstuk maar op één manier beslecht. Namelijk: de macht van mensen in een positie om jou ongevraagd te reduceren tot een identiteit of afkomst, in plaats van een mens en een maker met talent, en de onmacht van mensen die er niet aan kunnen ontsnappen.
Want de meeste directeuren en beleidsmakers hoeven zelf natuurlijk niet ‘divers’ te zijn. Als je zulke goede bedoelingen hebt, waarom zou je dan zelf plaats maken, toch?
En als het de laatste jaren in onze sector niet letterlijk over diversiteit of inclusie ging dan ging het wel over moraal, fatsoen of veiligheid. ‘Is dat toneelstuk wel vrouwvriendelijk genoeg? Is dat boek respectvol naar minderheden, whoever they are? Een beeldend kunstwerk met zes witte mannen, poeh, een toneelstuk met vijf, ach nee, een expositie rondom één, oh jee. En als we dan toch bezig zijn, zullen we gewoon alles met naakt erop meteen maar in de achterzaal hangen? Wie weet kwetsen we wel mensen. Geen idee wie, maar wie weet.’
Zelfs op een basisschool is een scène met een homostel uit de groep 8-musical geschrapt omdat de directeur bang was dat anders een van de leerlingen, dochter van Jehova’s Getuigen, anders niet mee zou willen of mogen doen. Aan de gelovig veronderstelde leerling of de ouders zelf werd niets gevraagd. En aan alle homoseksuele of biseksuele jongeren al helemaal niet. Een selectief veilige omgeving wordt er al vroeg ingeramd. Zelfs op deze Montessorischool.
Maar gelukkig hebben we nog de humor want daarin mag natuurlijk alles, niet? Een manager diversiteit en inclusie bij BNNVARA hield een pleidooi tegen stereotypen in humor omdat deze zouden leiden tot ongelijke behandeling en vooroordelen. ‘Gemarginaliseerde groep beschermen’ volstaat tegenwoordig om elk denkvermogen lam te leggen. De veronderstelde gekwetstheid en gebrek aan weerbaarheid; het is discriminatie van de lage verwachtingen aan de ander geladen met morele superioriteit van het zelf. Dit soort bedilzucht waren we gewend van Balkenende en Donner, maar de progressieven kunnen er inmiddels ook wat van.
Ook goedbedoeld ideologisch beleid in de kunstwereld kan leiden tot discriminatie, betutteling, uitsluiting en censuur. Het ondermijnt niet alleen de vrijheid maar ook de relevantie van de kunsten, de makers en uiteindelijk ons allemaal. En het is nooit zonder schade of slachtoffers. De grootste kloof zit niet tussen zwart of wit, of stad of platteland, maar tussen diegenen die dit systeem voor zich kunnen laten werken en diegenen die er tegenaan lopen.
Wellicht is de agenda van luxeovertuigingen alweer op z’n retour, zeker sinds de verkiezingen. Ik ben oprecht benieuwd hoe u dat ziet. Maar het risico is groot dat er om de hoek alweer een nieuwe gure doctrine staat te trappelen om ingesloten en geknuffeld te worden door de sector. Iets met ‘kwaliteit in regionale context’ of ‘duurzame wend- en weerbaarheid’. Voor inspiratie en implementatie hoef je maar te kijken naar alle onvrije regimes in de wereld, die voegen hier met liefde eindeloos veel variaties op het thema aan toe.
Waarom doen we onszelf dit aan? Waarom zijn we zo meegaand? Waarom staat een deel van onze sector vooraan om zichzelf beperkingen op te leggen? Is het geld, macht, positie? Angst voor verlies van morele superioriteit? Of is het zo plat dat we gewoon doodsbang zijn om afgerekend te worden op ons talent – of het gebrek eraan.
Ik wens te geloven dat voor de meeste van ons geldt dat we slechts vergeten zijn hoezeer onze vrijheid en autonomie ertoe doet. Dat we vergeten zijn dat niemand hoort te bepalen wat mooie of lelijke kunst is, of welke kunst ‘deugt’ of niet – en al zeker politici niet. Dat we vergeten zijn dat op politiek niveau het bewaken van de gewetensvrijheid en het recht op vrije expressie, voor zowel maker als publiek, vanzelfsprekend moeten zijn.
Mensen hebben rechten, ideeën niet. Bescherm mensen tegen discriminatie en geweld, maar niet tegen religiekritiek, satire of ‘aanstootgevende kunst’. Waarborg dat vrije woord, een cruciaal recht, juist voor iedereen zonder geld, positie of macht. Kunnen we daar naartoe?
Laten we dan kunstenaars, dwarsdenkers en paradijsvogels steunen. Inclusief de mensen aan wiens werk we zelf een grafhekel hebben en wiens mening we verachten. Vanuit het besef dat een vrije, open samenleving – en onze eigen sector al helemaal – niet zonder ze kan. Kwetsbaarheid versterkt namelijk zelfcensuur en een afrekencultuur leidt tot conformisme. Je hoeft niet omgelegd te worden om toch te zwijgen.
Laten we gewoon níét meewerken aan het verwijderen of wegmoffelen van kunstwerken. Ik geloof dat ik hier op een toepasselijk stukje aarde sta, in dit mooie Der Aa-Theater, waar het stuk van Becket, Waiting for Godot, dat elders niet welkom was, gewoon is opgevoerd. Dat kan alleen dankzij bestuurders of programmeurs die zich niets aantrekken van politiek. Of zich er juist wel iets van aantrekken en het lef hebben om terug te duwen.
Laten we ons gevoel voor humor weer een beetje terugkrijgen. Het fijne van humor is namelijk dat het meteen naar de buik gaat. Dat je al moet lachen voordat je denkt: wat vind ik hier eigenlijk van? Zo onthult mijn lach ons iets over mijzelf. Namelijk, hoe ik achter de façade van mijn eigen welgevallige opinies écht over iets denk. En uiteindelijk maakt juist dát mij meer genegen om iets vanuit een ander perspectief te bekijken.
Gezond verstand, nuchterheid en zelfrelativering vind je overal. Als we elkaar daarin vinden, hoeven we het echt niet over alles eens te zijn, maar voelen we ons allemaal vrijer. Humor en satire zijn bovendien de beste manieren om dictators van hun voetstuk te trekken. Dus wie weet hebben we het op een dag hard nodig.
Lafheid is besmettelijk, maar moed ook. Dus laten we niet alleen kunstenaars maar ook die andere dappere dodo’s in de sector steunen – beleidsmakers, directeuren, curatoren, producenten en tegendraadse adviseurs – die zich hard maken voor talent, makerschap, ruimte bieden aan experiment, aan jazz in brede zin, en hun nek uitsteken voor zogenaamd ‘ingewikkeld werk’. Laten we, daar waar we niet zelf creëren maar besturen, adviseren, beoordelen, programmeren of toezicht houden, begrijpen dat we voor onze posities en inkomen afhankelijk zijn van het talent en de creativiteit van kunstenaars – en niet andersom.
En als je diversiteit dan toch zo belangrijk vindt in kunst, focus dan niet op identiteit. Want daarmee reduceer je mensen tot kenmerken die niets met hun artistieke kwaliteiten te maken hebben. Richt je liever op pluriformiteit. Organiseer dat tegengeluid. Of verdraag het op z’n minst.
Politici en beleidsmakers: bevrijd kunstenaars toch van jouw fixatie op hun achtergrond, kleur of seksuele voorkeur. Belast hen niet met jouw behoefte aan politiek of moraliteit. Bevrijd hen van het publiek dat alleen jij behagen wil. En stel hun werk weer centraal. Durf te kijken, durf te zien en durf te voelen.
Laten we in een wereld met al meer dan genoeg gestaalde kaders kunst vooral alles laten zijn. Exclusief, ontoegankelijk, ambivalent, aanstootgevend, kwetsend. Ironisch genoeg is kunst daarmee juist uiterst ‘inclusief’. De maker bepaalt, anders zou hij geen kunstenaar zijn. En het publiek bepaalt vervolgens zelf wat het ziet of hoort. Daarmee is, om Micha Wertheim te citeren, kunst toegankelijk voor iedereen die toegang wil.
Kiezen voor esthetiek – in de zin van mooi of lelijk -, een afwijkend visueel concept, een nieuwe techniek versus een populaire politieke boodschap levert vaak het spannendste werk op. Kunst maken zonder enig doel, of ogenschijnlijk doel, nut, boodschap of activisme. Laten we in tijden van overschot aan moraal hopen dat ook die vrijheid zegeviert.
Ik heb inmiddels zo veel zin in kunst dat helemaal niks wil zeggen, tenminste niet bij voorbaat. Kunst die mij niets gaat leren en geen enkele mening wil doen kantelen. Doe mij musea zonder bordjes, exposities zonder folders, films zonder disclaimers. Doe mij boeken over foute mensen, theater dat niet wil pleasen. Doe mij muziek uit het hart en acteurs zonder groene ambities. Doe mij scheef en schrijnend. Onbegrijpelijk prut desnoods. Geef me, kunst, jouw schoonheid en lelijkheid en laat me jouw lagen zelf ontdekken. Laat me op jou mijn mooiste en domste gedachten projecteren en laat mij jouw kleuren zelf vervagen. Laat me jouw geluk en verdriet vervormen. Laat mij boos zijn op niets en ongemoeid om alles.
Mijn moeder is inmiddels 74 jaar maar pensioen bestaat niet in haar vak. Als ik naar haar monochrome, abstracte werk kijk, de repeterende lijnen in mij opneem, dan zie ik alleen maar schoonheid en ruimte, een wereld zonder dogma, ideologie of behaagzucht. Haar werk behoeft geen titels en geen uitleg. Het werk toont alles en ik zie alles wat zij is.
Dank u wel.
beeld: José Lakerveld – Zonder Titel