Iemand vroeg me ooit of je op het CDA zou kunnen stemmen, terwijl je niet religieus bent. Het leek me heel goed mogelijk. Ook in de seculiere samenleving bestaat er behoefte aan de instandhouding van een normen- en waardenstelsel dat zo veel mogelijk mensen uiteindelijk ten goede komt. Het CDA hecht daaraan en de christelijke invalshoek daarbij leek me niet interessant.
Iedereen heeft per slot van rekening het recht om op eigen wijze naar waarheid te zoeken. Daarom kunnen in Nederland christenen, islamieten, atheïsten en agnosten op een christelijke partij of politicus stemmen. Niet zozeer vanwege het feit dat we elkaars godsdienst respecteren, maar omdat we elkaar het recht op vrije meningsvorming en meningsuiting toekennen.
Juist binnen het CDA hoopte ik de hardliners van de vrije meningsuiting te vinden. Want christenen hebben de laatste decennia in hoog tempo geleerd dat het Woord soms moet wijken voor het vrije woord.
Denk aan de beruchte teksten van Gerard Reve uit Nader tot U: ‘Als God zich opnieuw in de Levende Stof gevangen geeft, zal hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Hem begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om Zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als Hij spartelt bij het klaarkomen.’
Of:
‘Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U,’ zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, en na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten, en daarna een present-eksemplaar geven, niet gebrocheerd, maar gebonden – niet dat gierige (…)’
Ik dacht dat ze het bij het CDA begrepen hadden. Dat met het verscheiden van Reve ook de noodzaak van zijn provocaties een vredige dood zou zijn gestorven. Ik meende dat we nu in een land wonen waar gelovigen en niet-gelovigen probleemloos naast elkaar kunnen leven. Dat de overmacht van kerk en priesters – mede door toedoen van mensen als Reve – ten einde was gekomen en mensen echt zelf de essentie van hun bestaan zouden kunnen vaststellen.
Ik meende zelfs dat mijn overheid – juíst mijn overheid – onze vrijheid van meningsvorming en meningsuiting hoe dan ook zou borgen.
Nog steeds vindt er in Nederland op grote schaal vrouwenmishandeling plaats, al te vaak op grond van oude ‘boeken van wijsheid’. Mishandelingen die vanuit de kant van de islam maar al te vaak niet worden veroordeeld en zelfs goed gepraat. Overigens, de bijbel en de koran brengen er béide wel begrip voor op.
Filmregisseur en columnist Theo van Gogh bracht dit gewelddadige fenomeen samen met Ayaan Hirsi Ali onder de publieke aandacht met de film Submission. Het kostte hem uiteindelijk het leven. Volgens velen was juist de film een onnodige provocatie die niet getuigde van respect voor de eeuwenoude islam. Terwijl Submission toch over niets anders ging dan over het recht van vrouwen om niet op basis van religie tot iemands eigendom te zijn veroordeeld of te worden mishandeld.
Submission is, vergeleken met de eerste de beste Discovery-documentaire over de misdaden van de katholieke kerk in de wereldgeschiedenis, een uitzonderlijk mild werkje te noemen. We denken er eenvoudig niet over na, maar vrijwel iedere dag zijn er televisieprogramma’s te zien die de geschiedenis van het christendom onder de loep nemen en de conclusies zijn in veel gevallen genadeloos. Soms terecht – denk aan de inquisitie of, meer actueel, het kindermisbruik – maar vaak ook niet terecht.
Toch is er niemand die zich tegen die open benadering verzet. Zelfs de film The Passion of the Christ veroorzaakte niet meer dan een journalistiek behoorlijk gepimpte rimpeling in de vijver van de publieke opinie.
Het christendom is, vanuit een positie van hemelse onaantastbaarheid, letterlijk teruggekeerd op aarde. En niet alleen vanwege die misstanden, maar misschien ook wel omdat een snel groeiend aantal mensen bij het inzicht is aangekomen dat een Hoger Scheppend Beginsel recht heeft op een wat abstractere en minder leerstellige benadering dan de geïntellectualiseerde godsbeleving van een stel neolithische geitenhoeders uit het Midden-Oosten van vijftienhonderd jaar voor de gangbare jaartelling.
Maar voor wie de waarheid eenmaal ‘geopenbaard’ is, is iedere zoektocht een dwaling en het lijkt er steeds meer op dat de ‘ware’ gelovigen terug beginnen te vechten. Christenen blijken daarbij graag mee te liften op de krijsende eis voor respect van een grote groep moslims in Nederland en Europa.
In een open democratie lijkt vrijheid van godsdienst een groot goed. En het is mede daarom dat we met name in het traditioneel christelijke westen zo krampachtig omgaan met de militante islam, met zijn bekeringswoede en zijn door god gegeven ongelijkheid der seksen en seksualiteiten.
Onze ‘Grote Schuld’ speelt hierbij een grote rol. Onze door tweeduizend jaar christendom diep geconditioneerde drang tot zelfverwerping eist dat we zondig zijn, dat we schuldig zijn, het maakt ons wezenlijk niet uit waaraan, en met ons verleden lukt dat natuurlijk prima. Na onze bekeringen met het zwaard, onze pogroms, onze bestrijding te vuur en te zwaard van ketters en vrijdenkers, onze heksenjachten, maar ook ons kolonialisme, onze rol in de slavernij en onze betrokkenheid, en bovenal onze nalatigheid bij de grootste genocide uit de menselijke geschiedenis – gepleegd door mensen ‘zoals wij’ – hebben we nu een onstuitbare drang ontwikkeld om, gewikkeld in een permanent gedragen en dus tamelijk onfris boetekleed, doorlopend goed te doen, om politiek correct te zijn.
En dat doordrenkt ons nu van een automatisch respect voor alles wat ons wezensvreemd is. Voor iedere cultuur die de onze niet is. En iedere vorm van kritiek op zo’n andere cultuur of religie is dan ook op voorhand verdacht. Een vrijwel blind en kritiekloos respect voor de islam is één van de gevolgen van die culturele zelfverwerping en het wordt bovendien nog eens versterkt door onze eigen obsessieve behoefte aan godsdienstvrijheid, die er in dit werelddeel door de Spaanse inquisitie toch wel letterlijk is ingebrand.
We hebben te lang voor onze godsdienstvrijheid moeten vechten, er zijn te veel slachtoffers voor gevallen, om er nu eens kritisch naar te durven kijken. Godsdienstvrijheid is separaat opgenomen in onze Grondwet. Terwijl het al een logische conclusie is van het gelijkheidsbeginsel en de vrijheid van meningsuiting die we in die Grondwet hebben vastgelegd. Door het separaat opnemen van de godsdienstvrijheid in de Grondwet kan de gelovige nu echter de redelijke grenzen, gesteld vanuit het gelijkheidsbeginsel, met woord en daad overtreden en zich daarbij beroepen op vrijheid van godsdienst. En dat is aan de orde van de dag.
Als vrijheid van godsdienst op zichzelf al voortvloeit uit de vrijheid van meningsuiting, dan is dat mijns inziens onder de beperkende voorwaarde dat die godsdienst ons óngelovigen ónze vrijheid laat. En dat is een vrijheid op basis van menselijke gelijkwaardigheid en onvervreemdbare rechten voor ieder mens, ongeacht ras, geslacht of seksualiteit.
Want ook díe vrijheid is ons niet aan komen waaien. Het heeft een ongekende krachtsinspanning gekost om ons te ontworstelen aan de gebundelde kracht van kerk, adel, en patriarchaat. Iedere vorm van emancipatie, individuele vrijheid, burgerrecht of vrijheid van meningsuiting die we nu breed maatschappelijk bezitten is afgedwongen. Niets werd geschonken.
Om die zwaar bevochten individuele vrijheid in de toekomst te borgen, is niet de vrijheid van godsdienst van belang, maar is het wellicht belangrijker in wetgeving vast te leggen dat niet iedereen maar automatisch respect kan eisen en afdwingen voor wat hij gelooft. Zeker niet als zo’n religie telkens weer, vanuit een primitief verleden, haaks blijkt te staan op het gelijkwaardigheidsbeginsel waarop onze huidige samenleving gebaseerd zou moeten zijn.
Het geloof in de mannelijke, bebaarde, braamstruikverbrandende, stenengraverende god van Israël, of de altijd veroverende god van de profeet, de liefde voor dat woedende wezen met zijn eeuwige voorkeur voor mannen, voor onveranderlijk goed en kwaad, de onderwerping aan die militaristische entiteit die blind aanbeden wil worden en de eeuwigheid aan niemand belooft dan aan wie zich onvoorwaardelijk aan hem onderwerpt, dat geloof mag wat mij betreft in stilte worden beleden.
Het is in wezen vreemd en immoreel dat de aanhangers van dit curieuze christelijke en islamitische gedachtegoed zo buiten-proportioneel veel en vaak respect eisen. De werkelijkheid is dat er in Nederland, naast de islam, aangevoerd door de katholieke kerk en door gereformeerden, ook nog heel wat christelijke kerkgenootschappen bestaan waar vrouwen niet kunnen prediken of meebesturen. En die vrouwen ook géén taak toekennen in het maatschappelijk proces anders dan het moederschap, ze niet toelaten op vitale functies in hun politieke partijen, laat staan dat deze christenen bereid zijn om homoseksualiteit te beschouwen als óók een gift van god.
Volgelingen van die kerkgenootschappen leren hun kinderen nog dagelijks dat god alleen maar mannen met vrouwen wil zien, waarbij de laatste de eerste dienen te ondersteunen, meer niet. Nog verder gaan volgelingen van vergelijkbare genootschappen in de islam. Door hen wordt de onverwoestbare theodicee van de aloude erfzonde uitgewerkt in de versluiering van de vrouwelijke oorzaak van alle kwaad, waarbij die vrouw – slechts om verdere zondeval der heren te voorkomen – als het kan met behulp van de boerka of nikab de fysieke herkenbaarheid wordt ontzegd die voor ieder individu voorwaarde is om als zodanig te kunnen bestaan.
Het is de dwaasheid van rondtrekkende jager-verzamelaars die de primitieve macht- en krachtsverhoudingen binnen hun stammen tot goddelijke wil en dus onwrikbare waarheid verhieven en waar een stevig deel van de ‘moderne’ mensheid zich, vijfduizend jaar later, in een te snelle wereld, steeds wanhopiger aan vast probeert te klampen.
Ondanks de hardnekkigheid waarmee westerse dwepers wijzen op de niet geringe intellectuele prestaties die werden geleverd in de glorietijd van de islam, kan worden vastgesteld dat het nú toch juist veel aanhangers van de islam zijn die doorlopend, als een troep verwende Amerikaanse kinderen, respect eisen voor hun hardvochtige geloof.
Iedere vorm van relativering van hun vreemde god is een doodzonde. Hun profeet mag onder geen voorwaarde besproken, laat staan beledigd worden. Spotprentje en de wereld staat in brand. Laat niemand het in zijn hoofd halen om de koran af te beelden want dan heeft de Volkskrant geen bezorgers meer.
En telkens weer buigen we ons hoofd en denken: goed, als ze dat geloven moeten we dat misschien wel respecteren. En vervolgens arresteren we onze cartoonisten, zien toe hoe onze filmmakers worden gedood en proberen we parlementariërs te vervolgen die zich aan dit verdrukkende gedachtegoed ergeren en daar – toegegeven, tamelijk hufterig – uiting aan geven.
Iedere keer doen we nieuwe concessies. Niet aan het geloof der dwazen maar aan dat waarin we zelf geloofden:
Dat ieder mens, ongeacht ras of sekse, gelijkwaardig is en over onvervreemdbare rechten beschikt. Dat niemand minder is dan een ander, op last van wat voor god of geloof dan ook. Ons eigen gedachtegoed over gelijkwaardigheid onderschikken we opnieuw en vrijwillig aan respect voor mensen die, onder aanvoering van hun priesters, andere mensen die gelijkwaardigheid ontzeggen.
Ik wil absoluut niet stil staan bij de vraag of ik met dit stuk gelovigen heb beledigd. Ik hoop te bereiken dat u zich afvraagt of het normaal is dat iedereen zo snel beledigd is!
Ik kan niets met gelovigen die vinden dat er geen foto van een koran op een krantenpagina mag staan. Ik kan niets met criminele idioten die doodsvloeken uitspreken – en proberen uit te voeren – vanwege een spotprentje dat zo truttig is dat het normaliter de achterzijde van de Donald Duck niet had gehaald.
Maar ik kan ook niets met christenen die nog onlangs de godslastering in de wet wilden uitbreiden en de winkels op zondag weer wilden sluiten, zodat we met zijn allen toch weer gedwongen zouden worden te respecteren wat veruit de meesten van ons niet meer geloven. Ik vind het niet vanzelfsprekend of beleefd om met negen mensen aan een eettafel te zwijgen omdat de tiende in zijn poging tot communicatie met het Hogere het zondagsschoolniveau niet heeft weten te ontstijgen en daarom ónze stilte eist voor zíjn gebed.
Ik voel me onnodig belemmerd in mijn vrijheid als iedereen steeds weer mijn respect eist voor zijn zin of onzin. Het wordt tijd dat we ophouden automatisch respect te betuigen voor al die mensverdrukkende primitieve dogmatieke religies, die de individuele vrijheid telkens opnieuw weer willen onderschikken aan nooit gegeven regels, van een nooit geopenbaarde god, door nooit gekozen priesters – en ze de plaats wijzen waar ze thuishoren: in de obscuriteit.
Foto via Pixabay