Ongelijkheid is de obsessie van deze tijd. In bedrijven, instellingen en overheden heerst de dwingende wet van de ‘gelijke uitkomsten’. Die verdrukt de mooie principes die daadwerkelijk inclusiviteit en emancipatie zouden kunnen bewerkstelligen: gelijke kánsen voor iedereen in een level playing field. Zo ook op onze universiteiten. De Technische Universiteit Eindhoven kondigde onlangs aan voorlopig alleen nog vrouwen aan te nemen. Anders gezegd, een sollicitatiestop voor mannen.
Wat een radicale stap. Al langer is het gebruikelijk dat zulke instituten ‘bij gelijke geschiktheid’ de voorkeur geven aan een vrouw (of iemand uit een etnische minderheid). Zulk beleid heet dan ‘positieve discriminatie’, een opgewekte term die de bittere realiteit verbloemt: namelijk dat positieve discriminatie voor de één, altijd negatieve discriminatie voor de ander betekent.
Voor de TU Eindhoven was zelfs deze ‘milde’ discriminatie niet genoeg. Nee, álle mannen moesten worden uitgesloten van deelname aan sollicitatieprocedures. Deze TU scoort in Nederland inderdaad het slechts als het gaat om het aandeel vrouwelijke academici. Maar een categorische afwijzing van mannelijke sollicitanten? Dat ging zelfs het College voor de Rechten van de Mens – vroeger de ‘Commissie Gelijke Behandeling’ – te ver. Dit adviesorgaan oordeelde vorige week dat de TU Eindhoven ook andere wegen kon bewandelen om meer vrouwelijke wetenschappers aan te trekken.
Laat het duidelijk zijn: dit College is dus helemaal niet tégen de discriminatie van mannen, alleen vinden deze eminente juristen dat de TU wat subtieler moet zijn in haar discriminatiebeleid en eerst andere opties moet uitproberen om vrouwen te bevoordelen, alvorens over te gaan tot het resoluut uitsluiten van mannelijke sollicitanten.
Een absurd oordeel. Vanuit de gedachte van gelijke kansen, het fundament onder onze samenleving, is het ondenkbaar dat een sollicitant afgewezen zou worden – zélfs bij gelijke geschiktheid – louter en alleen vanwege zijn geslacht. Des te opvallender was de reactie van de Leidse rector magnificus Carel Stolker, die eerder faam verwierf met een beleid van radicale academische vrijheid en gelijke kansen voor iedereen. Diezelfde Stolker twitterde nu: ‘Best een klap voor gelijke behandeling mannen en vrouwen. College voor de Rechten van de Mens keert zich tegen meer kansen voor vrouwen in de wetenschap. Ik zou denken: @TUeindhoven moet gewoon doorgaan. Eeuwenlang is het andersom geweest.’
Het lijkt een sympathiek statement van Stolker, maar ondertussen ontzegt hij al die jonge, ambitieuze mannen van nu, die ook recht hebben op een eerlijke kans bij de universiteit, een baan vanwege iets (‘eeuwenlang’) waar zij geen enkele schuld voor dragen. Stolker gaat zelf, na een glansrijke carrière als jurist en bestuurder, in 2021 al met pensioen. Hij heeft dus makkelijk praten. Et tu, Carel?
Acht jaar geleden schreef ik als jonge onderzoeker aan diezelfde Universiteit Leiden een column voor de universiteitskrant Mare. De titel: ‘Haantjes en broedkippen’. De strekking: in de academische wereld zijn vrouwen inderdaad ondervertegenwoordigd aan de top, terwijl zij wel de meerderheid vormen van studenten en jonge onderzoekers. Deels ligt dat misschien aan de ‘haantjes’, dus aan de mannen die wel oog hebben voor hun eigen ego maar niet voor de toegevoegde waarde van vrouwelijke hoogleraren en bestuurders. Maar deels ligt het ook aan de vele vrouwen die, met de hoogst haalbare diploma’s op zak, besluiten parttime te willen werken en afzien van topposities in de wetenschap – bijvoorbeeld omwille van hun gezinsleven. Vrouwelijke academici, zo riep ik op, moeten niet blijven hangen in (vermeend) slachtofferschap maar hun eigen plek bevechten tussen de haantjes.
Op dat moment deelde ik een kantoor met drie vrouwelijke collega’s van mijn leeftijd. Zij ontvingen mijn ronduit feministische column met honend gelach. Had ik iets verkeerd gezegd, vroeg ik verbaasd. Nee, dat niet, vonden de dames. Het klopte allemaal wel, maar het probleem was dat ik, als man, dit niet had moeten schrijven.
Dat is de ziekte van de identiteitspolitiek in een notendop: het gaat nooit om wat er wordt gezegd, maar altijd om wie het zegt.
Dit artikel is eerder verschenen in Elsevier Weekblad