Voor de coronacrisis waren onderwerpen als migratie, integratie, identiteit, diversiteit, inclusiviteit, gender en kleur niet weg te denken uit ons publieke debat. Het waren de jaren dat de identiteitspolitiek opkwam en hoogtij vierde.

De term identiteitspolitiek is de laatste jaren steeds meer in zwang geraakt – net als de kritiek op dit fenomeen. Mark Lilla, hoogleraar Geesteswetenschappen aan Columbia University, omschrijft identiteitspolitiek als: je standpunten laten bepalen door de groep waarmee je je identificeert, bijvoorbeeld ‘ik wil dat Europa dominant blank blijft’;  vrijwel alleen vanuit je eigen identiteit redeneren in ‘als vrouw vind ik dat…’;  en anderen aanspreken op identiteit, zoals ‘jullie, witte mensen’.

Identiteitspolitiek zorgt ervoor dat mensen zichzelf en elkaar niet meer gaan zien als individu, maar in de eerste plaats als onderdeel van een bepaalde identiteitsgroep. Je behoort tot de mannen of de vrouwen, tot zwart of wit, en vanuit die identiteit mag je dan ook redeneren en anderen op hun identiteit aanspreken.

Er zit een sterke ‘wij-zij’ component in dit (hokjes)denken. De Indiase econoom en filosoof Amartya Sen spreekt in dit verband ook over plural monoculturalism. Diversiteit moet volgens de bedrijvers van identiteitspolitiek erkend  worden, maar die verschillende diverse groepen worden vervolgens als sterk homogeen neergezet. Alsof Nederland uit een palet van afgebakende gemeenschappen, van verschillende hokjes bestaat. 

Mensen die identiteitspolitiek bedrijven hebben veel oog voor diversiteit, maar amper voor diversiteit binnen de diversiteit. Veel oog voor minderheden, maar amper voor minderheden binnen minderheden, ook al heeft men vaak de mond vol van modetermen als ‘intersectionaliteit’. 

Toen deed de coronacrisis haar intrede. 

Heel even leek het erop dat de Nederlandse samenleving plotseling niet ingedeeld werd in man of vrouw of wit-blank-zwart-van kleur. Dat niet onze verschillende identiteiten op de voorgrond stonden, maar juist onze gezamenlijke ervaringen in deze crisis. Dat identiteitspolitiek, in de woorden van Eddy Terstall,  tot een ideologische hobby werd gedegradeerd, terwijl het bestrijden van het coronavirus grote mensenwerk was. Ook columnist Zihni Özdil concludeert dit in zijn stuk in Vrij Nederland.

En hoewel ik Özdil’s kritiek deel, plaats ik vraagtekens bij zijn conclusie dat de coronacrisis het einde van de identiteitspolitiek inluidt. Persoonlijk denk ik dat de coronacrisis er misschien wel voor zorgt dat er tijdelijk minder ruimte en aandacht is voor identiteitspoltiek – maar dat dit fenomeen ná de crisis meteen weer de kop op zal steken. 

Sterker nog – identiteitspolitiek is nu niet eens verdwenen. Je zou denken dat het er bij experts die hun best doen om deze crisis goed aan te pakken, niet toe zou doen of ze man of vrouw, wit of van kleur waren. 

Maar leg dat maar eens uit aan journaliste Renate Tromp, die in De Volkskrant van mening was dat het vrouwelijke perspectief in de crisis ontbrak. En dat Sigrid Kaag daarom naar voren geschoven moest worden, ook al is zij minister van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel. 

Of neem D66-senator Petra Stienen, die in de Groene Amsterdammer klaagt dat het crisisteam van de regering niet gender-inclusief is, want te veel witte mannen. En die, wanneer ze op haar kritische vraag daarover als antwoord ‘nu even niet’ hoort, zichzelf vergelijkt met vrouwen in het Midden-Oosten die daar een emancipatiestrijd voeren. 

Het Landelijk Platform Slavernijverleden schreef een rapport voor de Verenigde Naties, waarin men stelt dat de Nederlandse regering, het onderwijs en de gezondheidszorg zich te veel laten leiden door een wit perspectief, en dat de Nederlandse media zich te veel bedienen van witte experts en professionals.  Datzelfde Landelijk Platform Slavernijverleden is eveneens van mening dat het RIVM zich moet laten omringen door meer Afro-Nederlandse huisartsen, maar ook historici. ‘Mede in het kader van het meervoudig perspectief’.

Oftewel: identiteitspolitiek bij uitstek. En dat is en blijft een probleem, niet in het minst voor mensen die wel degelijk extra kwetsbaar zijn in deze crisis. 

Want Petra Stienen wijst er ook wel degelijk terecht op dat mannen veel meer kans hebben om (ernstig) ziek te worden en te overlijden. Net zoals het Landelijk Platform Slavernijverleden er volledig terecht op wijst dat Afro-Amerikanen onevenredig hard worden getroffen door deze crisis, en dat de kans bestaat dat dit ook geldt voor Afro-Nederlanders. 

Alleen is dit niet in deze crisis vanwege verondersteld racisme, maar door sociaal-economische verschillen en ongelijkheid die er bestaan. En juist doordat de identiteitsroepers zich geregeld overschreeuwen, dreigen deze sociaal-economische verschillen en ongelijkheid weggezet of genegeerd te worden. 

Maar voor sommigen zal zelfs dat nog steeds onvoldoende reden zijn om te stoppen met identiteitspolitiek.  En zij zullen – zowel nu als na deze crisis – dus gewoon op de oude voet doorgaan.

Beeld: David Rock Design

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.

Vorig artikelKlein leed, grote zorgen
Volgend artikelBoris van der Ham: ‘Artikel 23 is de Macbeth van het politieke debat’
Gert Jan Geling (1987) is docent Integrale Veiligheidskunde aan de Haagse Hogeschool en promovendus in de Encyclopedie van de Rechtswetenschap aan de Universiteit Leiden. Hij is tevens kernlid van de Belgische denktank Liberales, spreker voor het Humanistisch Verbond en interviewer voor Café Weltschmerz.