Thijs Smeenk zet zich naast zijn werk als sportjournalist in als vrijwilliger bij de John Blankenstein Foundation voor lhbt-acceptatie in de georganiseerde sport. Daarnaast bezoekt hij voor het COC in Amsterdam en omgeving middelbare scholen en MBO’s. ‘Bijna altijd komen er interessante gesprekken op gang. Soms is het heel heftig. Maar hoe druk een groep ook is – bij onze persoonlijke verhalen is het altijd doodstil.’
Je gaat onder andere op middelbare scholen het gesprek aan over seksuele diversiteit en de positie van lhbt-mensen. Wat willen jullie daarmee helpen veranderen?
‘Voor jongeren die er zelf nog mee worstelen is het goed om te voelen: ‘Hee, ik ben eigenlijk helemaal niet zo anders’. Daarnaast gaat het ook om inzichten bij anderen. We beginnen vaak met de simpele vraag: ‘Kun je kiezen op wie je valt? Of is het iets waarmee je geboren bent?’ Jongeren merken dan vaak wel op dat je daar zelf niet zo veel aan kunt veranderen. Dat het iets wat bij je hoort. Van daaruit kunnen we bespreken waarom het dan toch nog steeds zo’n probleem is. En hoe het op hun school is, en wat we eraan kunnen doen om het beter te maken.’
Jullie beginnen dus vanuit elk kind dat luistert?
‘Het gaat ons absoluut niet om: ‘Zó zit het, en dít moet je ervan vinden.’ We komen om een gesprek met ze aan te gaan. Hun docent is er ook niet bij, omdat we hebben gemerkt dat leerlingen dan alleen maar sociaal wenselijke antwoorden geven. En wij benadrukken juist aan deze jongeren: ‘Je mag álles zeggen en alles vragen. Wees niet bang dat iets ‘raar’ is – we hebben echt alles al gehoord.’
‘Heel belangrijk is ook het vertellen van ons eigen verhaal. Wanneer kwam je erachter dat je als man op mannen viel, of als vrouw op vrouwen, hoe moeilijk was dat en waar ben je tegenaan gelopen. Zelfs je als een heel drukke klas hebt – dán is het doodstil.’
Het maakt niet uit hoe de groep is – het persoonlijke verhaal raakt áltijd?
‘Ja. Dat willen ze blijkbaar allemaal horen. We merken dat veel leerlingen het er daarvoor nog nooit echt open over gehad hebben – thuis niet, op school niet. Als ze dan ze in één les van anderhalf uur zó veel meer horen, dan doet dat veel, zie ik. Ze gaan erover nadenken. Nog steeds zijn er lessen die heel heftig zijn. Maar dat zijn er maar een paar.’
Wat merk je dan? Wat kan het heel heftig maken?
‘Dat ze het onderwerp echt heel moeilijk vinden. Dat heeft vaak te maken met de thuissituatie; en geloof speelt natuurlijk ook vaak een rol. Dat kunnen meerdere religies zijn. Hier in Amsterdam Nieuw-West zijn er scholen waar je heftige reacties hoort – ‘het hoort niet, in de Koran staat dat het niet mag’. Maar – we worden daar wél uitgenodigd, als COC, en dat vind ik heel prettig. We kunnen het gesprek aangaan met die jongeren.
‘Ik kom zelf uit een dorp aan de rand van de Bible Belt, een gebied met een zwaar christelijk geloof. Daar zijn scholen die alleen op hun eigen manier aandacht schenken aan het onderwerp; scholen die vanwege het geloof niet eens het gesprek aangaan – en dat vind ik nog veel moeilijker.’
Wij willen ze de ándere verhalen laten horen. Waardoor ze zelf kunnen gaan nadenken
Wat maakt dat jij het belangrijk vindt om erheen te gaan, ook als het soms jongeren zijn die er heel moeilijk bereikbaar in zijn?
‘Zij kennen alleen dat ene verhaal: ‘Het mag niet en het bestaat niet’. Wij willen ze de ándere verhalen laten horen. Waardoor ze zelf kunnen gaan nadenken, dat het misschien ook anders kan zijn.
‘Bijvoorbeeld ook door ze te vragen: Ik was 13, 14 toen ik erachter kwam – als ik toen een keuze had gehad, wat zou ik dan hebben gekozen denken jullie? ‘Dan was je wel liever hetero geweest?’ raden ze dan. Ja, dat klopt. Nu niet meer, trouwens! Ik ben nú hartstikke gelukkig en tevreden. Maar toen ik in de puberteit zat, wilde ik niets liever dan erbij horen.
‘En je kunt gevoelens misschien wel wegstoppen en onderdrukken, maar ze veranderen? Dát kun je volgens mij niet. Ik merk dat dat ze tot nadenken aanzet. Ik vraag jongeren ook wel eens: ‘Draai het eens voor één dag om en doe alsof homoseksualiteit de norm is. Ga één dag zo leven.’ Dan kun je je misschien een beetje voorstellen wat het is.’
In elke klas zul je statistisch ook een aantal jongeren hebben die het in zichzelf herkennen?
‘We hebben altijd een aantal basisafspraken. Een daarvan is dat leerlingen niet naar elkaar gaan wijzen als ‘hij is homo’ of ‘zij is lesbisch’. Want als ik zelf vroeger zo’n les zou hebben gehad en ik zat daar in de klas? Dan was ik waarschijnlijk heel nerveus geweest. En dan had ik niks gezegd – maar wel héél goed geluisterd.
Ik vind het heel mooi om te horen dat jij open staat voor alle leerlingen. Niet dat je het met alle meningen eens bent, maar je geeft hen de ruimte om te zeggen wat ze vinden.
‘Ik word niet boos als leerlingen heel uitgesproken zijn, of heel fel tegen. Want dat komt ergens vandaan. Dat kun je ze niet zelf verwijten. Het is ook helemaal niet zo dat ik nou de wijsheid in pacht heb. Maar ik kan wel gewoon zeggen hoe ik er tegenaan kijk en hoe ik denk dat het zit. Boos word ik alleen als ze weigeren te luisteren. Je mag een andere mening hebben, prima, dat is zelfs heel menselijk. Maar het minste wat je kunt doen is – ik luister naar jou, luister jij naar mij, dan kunnen we erover praten.’
De sportwereld blijft achter bij de samenleving, vooral de voetbalwereld
Je geeft les op scholen, maar je doet dit ook op sportclubs?
‘Ja. Ik ben zelf gestopt met voetbal toen ik 16 was. Ik voetbalde heel graag, maar ik vond het te lastig in de kleedkamer en op het veld. De gesprekken gingen steeds meer over meisjes en over sex en relaties. En ik vond het moeilijk om me een houding te geven. Uit een soort zelfbescherming ben ik ermee gestopt. Om die momenten te vermijden.
‘Er zijn natuurlijk meer mensen die dat hebben gedaan, of nog doen. Of die doorgaan maar dan hun hele sportleven hun mond erover houden. Dat is best heftig, als je erover nadenkt.
‘De sportwereld blijft achter bij de samenleving, vooral de voetbalwereld. Tenminste bij de mannen. In de nationale voetbal- en hockeyteams van de vrouwen is het al heel normaal. Maar als je kijkt naar mannelijke teamsporten, dan zijn ze er vrijwel niet.
‘Dan werd er tot voor kort nog wel eens gezegd ‘Ja, maar dat komt, omdat homo’s misschien liever ándere sporten doen’. Mensen die dat zeggen, hebben een stereotype beeld van homoseksuele mannen, dat niet past bij hun beeld van een profvoetballer. Inmiddels zijn er al een aantal oud-profvoetballers uit de kast gekomen, die dat beeld onderuit halen. Als je hun verhalen hoort, en je denkt dan nog steeds dat zij de enigen zijn – dan heb je wel een heel grote plaat voor je hoofd.’
Het zijn tot nu toe alleen oud-spelers?
‘Ja. Allemaal na hun loopbaan. De verleiding om in de kast te blijven is gewoon heel erg groot. Je moet heel veel moed en lef hebben om het tijdens je loopbaan te doen.’
Maar Johan Derksen zegt van niet.
‘Dat staat zo ver af van de werkelijkheid.’
Jullie willen allemaal je steen bijdragen om de voetbalwereld te veranderen, of misschien wel de hele sportwereld?
‘Ja. Ik heb zelf gemerkt hoe belangrijk het is om overal jezelf te kunnen zijn. Oók op het sportveld. Het gevoel van vrijheid. Om niet meer voortdurend te denken ‘als ze maar niets merken, als ze maar niets zien’.
‘Als we bij een club met 1500 leden vragen hoeveel daarvan er uit de kast zijn, dan is het antwoord bijna altijd: nul. ‘Of nee eentje, de barman.’ Maar waar eerst nog de deuren gesloten bleven – ‘moet dit nou allemaal en als iemand homoseksueel is kan-ie dat gewoon zeggen’ – daar is nu langzaam ook het kwartje gevallen bij clubs en sportbonden.
‘De KNVB heeft er een hoofdthema van gemaakt, de KNHB ook. Thijs de Greeff is een oud-hockey international, die ook pas later uit de kast is gekomen. Hij vertelt daar open over; en ook waarom hij er zo lang mee gewacht heeft. Ik merk wel dat de nieuwe generatie trainers en coaches, de twintigers zeg maar, dit onderwerp al steeds minder beladen vinden. En dat zij het ook steeds gekker vinden dat het nog zo’n probleem is.
‘Ik vertel bij clubteams ook dat ik ben gestopt met voetballen en waarom. En dan vraag ik: ‘Wat nou, als ik diezelfde leeftijd weer heb en ik zit bij jullie in het team? Ik lig goed in de groep, ik voetbal echt goed, en dan zeg ik: ik ben homoseksueel. Zou dat een probleem zijn?’ Sommigen zeggen dat ze het helemaal geen probleem vinden; anderen noemen het toch wel lastig, want ‘hoe dan na doelpunten, en na afloop gezamenlijk douchen …’? Dat komt er in de sportwereld natuurlijk bij – het is wat intiemer dan de rest van de samenleving, het is fysieker.
Mijn vraag is dan weer: ‘Maar is het dan zo dat je daar als homoseksueel altijd mee bezig bent? Ben jij dat zelf?’ Nee, misschien niet. Het gesprek dat daarmee loskomt, en de dingen die je inzichtelijk maakt, dat is heel erg belangrijk.’
Hebben jullie ook tips en adviezen aan clubs: als je dit of dat doet maak je het makkelijker?
‘Er zijn allerlei dingen die je als club kunt doen. Zo kun je bijvoorbeeld afspraken maken met de teamleiders, dat zij het benoemen aan het begin van het seizoen. Dat kun je doen zonder het heel beladen te maken. het gaat om het brede kader van respect en acceptatie van elkaar, ongeacht wie je bent of hoe je eruit ziet.
‘De rol van mensen die heteroseksueel zijn en zich duidelijk uitspreken over het onderwerp, vind ik ook heel erg belangrijk. Dat maakt het nog sterker. En die groep wordt ook steeds groter. Dat vind ik heel erg prettig.’
Dat gevoel van vrijheid. Dat is héél veel waard
Ben jij hoopvol?
‘Ja, ik ben zeker hoopvol. Zo’n tien jaar geleden was er helemaal niemand uit de kast. Dat oud-spelers zich uitspreken is een grote eerste stap. Een tweede is dat veel heteroseksuele grote spelers zich nu uitspreken, zoals Antoine Griezmann. En zo zijn er meer. Niet geforceerd, of omdat het moet, maar omdat ze het belangrijk vinden.
‘De volgende stap zou zijn dat er een grote profvoetballer is die het tijdens zijn loopbaan doet. En dat gaat gebeuren, maar ik durf daar echt geen termijn aan vast te plakken. Dat kan heel snel zijn – of nog jaren duren.’
Jij zet je hier sterk voor in. Wat maakt dat je niet denkt dat het vanzelf wel goed komt, dat jij er echt iets aan wilt doen?
‘Ik was 13 toen ik erachter kwam en ik ben uit de kast gekomen toen ik 23 was. Dus ik heb tien jaar in de kast gezeten. Achteraf denk ik: wat heftig, dat ik er zo lang mee heb rondgelopen. De uitkomst was uiteindelijk heel positief – het was vooral voor mijzelf een heel groot ding. Mijn jeugd was niet naar, helemaal niet, maar het was toch wel veel fijner geweest als dát anders was geweest. Ik gun het jongeren van 13 of 14 nu, om dit totaal niet meer zo’n grote rol te laten spelen. Het is iets dat bij je hoort, zoals als de kleur van je haar, of je huid, of je ogen. Het is wie je bent.
‘Pas als je uit de kast bent, dan merk je wat het met je gedaan heeft. Ik was altijd héél erg op mijn hoede – o jee, als ze maar niet zien. Pas toen ik daaruit was dacht ik: wat lícht is dit. Dat ik niet meer hoef na te denken over met wie ik ben of waar ik heen ga – dat het geen ding meer is. Dat gevoel van vrijheid. Dat is héél veel waard.’