Wat moeten we aan met de Nederlanders die terugkeren uit IS-gebied? Moeten de jihadisten hier berecht worden of in de regio, waar ze – tegen onze principes in – de doodstraf kunnen krijgen? De onschuldige kinderen terughalen, terwijl er een grote kans is dat hun moeders meekomen? En hebben we eigenlijk nog een keuze? Niet als het aan de rechter ligt. Of keren de IS’ers vanzelf een keer terug – gezien de chaos in de regio, of omdat Erdogan ze onze kant opstuurt?
We maken ons zorgen en daar is alle reden toe. Wat als we geharde IS-strijders en hun medeplichtigen hier moeten berechten? Wat als we ze, bij gebrek aan bewijs, een lullig strafje moeten geven? Of zelfs vrij moeten laten?
Wat een onrecht: in Syrië en Irak de oorspronkelijke bevolking op gruwelijke wijze beroven, verjagen, verkrachten en vermoorden, en dan profiteren van de menselijkheid van ons rechtssysteem. Maar ook om doodzenuwachtig van te worden, want de kans is reëel dat vrij rondlopende jihadisten hier aanslagen gaan plegen.
Niet verwonderlijk dat de gemoederen hoog oplopen. Terwijl tegenstanders van terugkeer vooral benadrukken wat een gruwelijkheden de IS’ers hebben begaan en de optie openhouden dat ze wellicht de doodstraf krijgen, doen voorstanders een beroep op de onschuld van kinderen, wijzen ze op het leed van IS-vrouwen in gevangenkampen, halen ze internationale verdragen en de uitgangspunten van onze rechtsstaat erbij en wijzen ze erop dat jihadisten beter gezien dan ongezien terug kunnen keren. De ene kant is ‘harteloos’, de andere kant is ‘naïef’.
Toch is er één vraag die in de discussie te weinig gesteld wordt …
Kunnen we het eigenlijk wel maken om Syrië en Irak op te zadelen met ónze jihadisten?
Want laat er geen misverstand over bestaan: van de Koerden in Syrië die, zo goed en zo kwaad als het kan, de gevangen IS’ers bewaken, tot de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Ali Alhakim, ze zitten écht niet op onze jihadisten te wachten. Ja, Irak wil eventueel wel, misschien, als we tien miljoen dollar per Nederlandse strijder betalen. Maar echt van harte gaat het niet. Dat lijkt me ze moeilijk kwalijk te nemen, want ze hebben daar al de berechting van tienduizenden strijders uit eigen land te verhapstukken. ‘Denk daar eens over na. Voor een land als Irak’, zo citeert de Volkskrant de minister.
Durven we te erkennen dat de Irakezen en Syriërs al genoeg geleden hebben, zonder dat wij er, zoals activist en anti-extremist Maajid Nawaz dat noemt, onze ‘toxic waste’ dumpen? Kunnen we het maken om ‘nee’ te zeggen, als Alhakim ons vraagt om onze eigen verantwoordelijkheid te nemen?
‘Ja, dat kunnen we’?
Wie durft dat naar eer en geweten te antwoorden?
Ik in ieder geval niet.
Maar het andere antwoord – ‘Nee, dat kunnen we niet maken’ – heeft nogal wat consequenties. Want dan moeten we ook écht verantwoordelijkheid dragen en ‘onze’ jihadisten terugnemen. Dat levert gigantische risico’s voor onze veiligheid op. Voor onszelf. Voor onze naasten.
Maar het betekent ook dat we het monster moeten erkennen. Dat we de confrontatie aan moeten gaan met waar wij, als samenleving, gefaald hebben. Dat we onder ogen moeten zien hoe het kan dat híér, in het veilige, rijke Nederland, zo’n destructieve ideologie zó ongestoord om zich heen heeft kunnen grijpen. Dat we onder ogen moeten zien hoe we degenen die in het verleden de noodklok luidden, hebben genegeerd en gedemoniseerd. Dat we onder ogen moeten zien dat we de ideologie met fluwelen handschoenen hebben aangepakt en de meest kwalijke vertolkers ervan als nobele wilden op het schild hebben gehesen. Dat het jihadisme van eigen bodem, híér is grootgebracht.
Natuurlijk zitten we daar niet op te wachten. Het kwaad en het leed hoort daar: waar al zoveel bloed gevloeid is; waar alleen de discussie al zo ontelbaar veel dodelijker is. Dan kunnen we hier veroordelen, pragmatisch zijn, of met de hand over ons hart strijken.
Zolang we het monster maar niet in de ogen hoeven te kijken.