Naar aanleiding van de doodsbedreigingen aan het adres van FunX-dj Morad El Ouakili, schrijft collega-redacteur Mathieu Peulen op deze site: ‘Wees solidair met gematigde moslims, verbied het salafisme’.
Hij is niet de enige: eerder dit jaar pleitte ook de Arnhemse burgemeester en PvdA-prominent Ahmed Marcouch voor een verbod op salafistische organisaties. Er zijn dan ook goede redenen om ons zorgen te maken over de verspreiding van dit gedachtegoed. Niet voor niets waarschuwde AIVD-directeur Dick Schoof onlangs over de toenemende invloed van een nieuwe generatie salafisten en de gevaren die zij op de lange termijn vormen voor onze maatschappij: ‘Ze streven naar een parallelle samenleving waar de regels van de Nederlandse rechtsstaat niet gelden.’
Ook Kai Pattipilohy en Heleen Cousijn van Diversion maken zich zorgen, zo schreven zij een jaar geleden in de Volkskrant: ‘We horen dagelijks in ons werk hoe onverdraagzaamheid van conservatieven veel jongeren in moslimgemeenschappen ervan weerhoudt gebruik te maken van hun grondrechten’. Het salafisme, stellen zij, ‘verdient geen enkele relativering’.
Ik sluit me volledig bij die observatie aan.
Toch maak ik me, als groot voorstander van secularisme, zorgen wanneer gepleit wordt voor een verbod op religieuze ideeën. Nog meer zorgen maak ik me als daaraan toegevoegd wordt welke imams wél onze goedkeuring zouden moeten krijgen: ‘Gematigde imams als Yassin Elforkani kunnen dan landelijk de dienst uit gaan maken en het geloof op een liefdevolle manier uitdragen’, schrijft Peulen.
Dit voorstel vraagt allereerst om een duidelijke definitie van salafisme waarop gehandhaafd kan worden. Maar hoe maak je het onderscheid met andere interpretaties van de islam? Zo stelde de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb een paar jaar geleden: ‘Iedere moslim is eigenlijk wel een beetje mainstream salafist, want iedere moslim wil wel lijken op de profeet. En dat is wat de meeste mainstream salafisten willen, leven zoals de profeet, zijn metgezellen en de opvolgende generaties leefden.’
Aboutaleb is fel bekritiseerd om zijn uitspraken. En terecht: dat is precies het soort relativering dat het salafisme niet verdient. Toch laten zijn woorden wel zien waar het probleem ligt met een verbod: om dat te handhaven, zal de overheid zich moeten bemoeien met theologie.
De manier waarop salafisten de profeet emuleren? Fout.
De manier waarop Elforkani de profeet emuleert? Goed.
Een door een ongelovige overheid goedgekeurde imam? Het zal Elforkani er niet geloofwaardiger op maken.
Het is niet aan een seculiere overheid om zieltjes te winnen voor een specifieke vorm van de islam, ook niet als dat de ‘gematigde’ versie van Elforkani is. Met kanten kiezen in theologische conflicten zijn we in het verleden al zó vaak de mist in gegaan. Bijvoorbeeld toen salafisten door de AIVD nog gezien werden als bondgenoten in de strijd tegen terrorisme: ‘Wij dachten dat die groep een buffer zou kunnen zijn ten opzichte van de gewelddadige jihad’, zo citeert de Volkskrant Dick Schoof.
Dat viel helaas tegen.
We moeten stoppen met dat soort fouten maken. De overheid is simpelweg nogal beroerd als het gaat om Koransplaining, dus laten we daar alsjeblieft niet op inzetten.
Waarop dan wel?
Eigenlijk is een verbod in essentie altijd een laatste redmiddel: als we het in het gewone maatschappelijke verkeer niet voor elkaar krijgen om een probleem op te lossen, is de juridische aanpak de enige overgebleven optie.
Peulens pleidooi voor een verbod zegt dus vooral iets over zijn inschatting van onze weerbaarheid tegen het salafisme. Zijn inschatting deel ik: die is zorgwekkend laag. Er is dan ook nog een wereld te winnen in het verhogen van die weerbaarheid, op seculiere manieren, waar we als samenleving veel meer baat bij hebben dan bij een verbod op het salafisme zelf.
Daar is wel degelijk ruimte voor handhaving. Ingewikkeld, want salafisten bedienen zich volgens Schoof van ‘façadepolitiek’: naar buiten toe dragen ze een vredelievender imago uit dan achter gesloten deuren.
Maar we leggen de lat dan ook wel erg hoog om dit soort groeperingen aan te kunnen pakken. Pas bij daadwerkelijke oproepen tot haat of geweld komen we in actie – wat een salafist betrappen op een ‘heterdaadje’ noodzakelijk maakt. Daarmee gaan we totaal voorbij aan allerlei andere rechtenschendingen die nu al overduidelijk zijn.
Zo hebben kinderen volgens het VN-kinderrechtenverdrag, dat we zelf getekend hebben, het recht op vrijheid van geweten, vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om ‘inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.’
Nederland heeft ook de plicht kinderen te beschermen ‘tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld’. Over dat laatste zegt de Nederlandse politie: ‘Met geestelijk geweld beperk je iemand in zijn vrijheid, ontwikkeling en zelfontplooiing.’ Als voorbeelden worden genoemd: ‘Iemands persoonlijke activiteiten niet accepteren’ en ‘Het controleren van het gevoelsleven van iemand. Bijvoorbeeld door te zeggen dat die persoon niet met vrienden of familie mag omgaan of iemand straffen voor contact met anderen.’
Hoe verhouden die rechten zich tot de dwingende normen die bijvoorbeeld de salafistische alFitrah-moskee in Utrecht oplegt aan moslims? Trees Pels van onderzoeksinstituut Verwey-Jonker vertelt aan het AD: ‘Leerlingen moeten niet alleen elkaar aanspreken op fout gedrag, maar ook de rest van de moslims in de wijk. Er is een hele reeks normen en waarden en gedragscodes. Hoe je je moet kleden, je baard moet hebben, welke muziek je mag draaien of hoe je je gedraagt tegen de andere sekse.’ Pels’ collega Ahmed Hamdi vult aan: ‘Er wordt heel erg op je gevoel ingespeeld. ‘Wij zijn de ware, als je bij ons weggaat dan kan je niet verder als moslim leven en wacht oordeel van God’, krijg je dan te horen. Ze dreigen je dan uit de gemeenschap te verstoten.’
Hier worden alle eerdergenoemde rechten geschonden. Als we uitsluitend ingrijpen bij directe oproepen tot haat of geweld, laten we na om zowel kinderen als volwassenen tegen deze vergaande bemoeienis te beschermen. Terwijl we onszelf verplicht hebben dat wél te doen. We zouden als maatschappij dus veel assertiever deze rechten moeten beschermen: door handhaving én door mensen met actieve voorlichting bewust te maken van hun eigen rechten, bijvoorbeeld via het onderwijs. Dat zou overigens niet alleen moslims helpen: we beschermen er ook slachtoffers van geestelijk geweld in andere orthodoxe geloofsgemeenschappen mee, zoals bij de Jehova’s Getuigen, maar bijvoorbeeld ook slachtoffers in de jeugd- en pleegzorg. Over dat laatste schrijft Tako Engelfriet in Trouw: ‘Ouders of verzorgers kunnen en mogen kinderen gedurende hun jeugd dagelijks treiteren, intimideren, eindeloos denigreren, diepgaand verwarren en manipuleren, verregaand isoleren, verbaal bedreigen en dwangmatig controleren zonder enige strafrechtelijke consequentie.’
Hier valt dus nog een hele wereld te winnen.
Ook het maatschappelijk debat zoals het nu gevoerd wordt, is zeer schadelijk voor onze weerbaarheid tegen het salafisme. Geert Wilders meet zijn afkeer van de islam bijvoorbeeld breed uit en combineert dat met afschuwelijke racistische oproepen tot ‘Minder minder minder’ Marokkanen. Een perfecte voedingsbodem voor de manier waarop de alFitrah-moskee zieltjes wint: ‘Ze duwen moslims in een slachtofferrol door te stellen dat moslims niet worden geaccepteerd door de rest van Nederland. Dat leidt tot zelf-uitsluiting. Dat is een voedingsbodem voor fundamentalisme’, zo zegt Ahmed Hamdi in het AD.
Tegelijk is er het probleem dat geloofsafval nog steeds een groot taboe is onder veel moslims. Maar alleen ruimte voor afvalligheid garandeert dat er ook ruimte is voor alle andere manieren om af te wijken: als je de vrijheid hebt het complete systeem verwerpen, heb je immers ook de vrijheid om delen ervan te verwerpen – precies de vrijheid die van levensbelang is om weerstand te kunnen bieden aan agressieve zendingsdrang.
Helaas is links terughoudend om het recht op geloofsafval luid en duidelijk te agenderen. Zo zegt GroenLinks’ Huub Bellemakers over de emancipatie van ‘ex-moslims’ en het gepolariseerde islamdebat: ‘We zijn er te laat mee om dat op de juiste manier als links verhaal neer te zetten. Dit is meer beschouwend he: niet dat ik dat graag wil, maar hoe het ervoor staat in de huidige verhoudingen. Dat is een fout geweest van links begin jaren nul, toen hebben we deze belangrijke issues laten lopen aan rechts. En ik zie dat niet een, twee, drie teruggepakt worden tot linkse issues. Helaas.’
Ook hier valt dus nog een hele wereld te winnen.
Salafisme simpelweg verbieden zal daarentegen niets doen om ons als maatschappij weerbaar te maken tegen de agressieve zendingsdrang van de aanhangers ervan. Integendeel, het zal de overheid dwingen om partij te kiezen in religieuze zaken en specifieke interpretaties te bevorderen: een no-go voor eenieder die een seculiere overheid voorstaat.
Daarnaast is een verbod slechts een symptoom van onze onkunde om de discussies te voeren die nodig moeten worden gevoerd: hoe we als samenleving actief de rechten van ál onze burgers beschermen. Laten we ons dus niet afleiden door een pseudo-oplossing als een salafismeverbod, maar die hoognodige discussie aangaan – dwars door taboes en partijpolitiek heen.