Het verleden is de contrastvloeistof, die het zieke weefsel van de hedendaagse samenleving zichtbaar maakt en die ziekte heet: identiteitspolitiek. De identiteit zou toegang verlenen tot de hemel van deugende slachtoffers of de hel van duivelse daders met ‘privilege’.
De Russische anarchist Nikolai Pavlov (1881-1932), een minimale voetnoot in de linkse geschiedenis, is die contrastvloeistof. In zijn pamflet over de zuivering van de mensheid fulmineert hij tegen uitbuiters, heersers, die hij in één ras van slechte mensen onderbrengt. Zelfs hun kinderen kunnen geen goed meer doen vanwege hun overgeërfde slechtheid1. Het moge duidelijk zijn wat uiteindelijk het lot van dit geprivilegieerde ‘ras’ moet zijn: uitroeiing.
De zieke denklijn van hedendaagse identiteitsdenkers licht met Pavlov scherper op. Zij delen mensen net als hij op in klassen van slechte daders en goede slachtoffers. Niet wat het individu is of doet wordt geëvalueerd, maar tot welke identiteit hij of zij behoort. Ook de identiteitsideologie heeft vergelijkbare obscure biologische connotaties waar deze bijvoorbeeld suggereert dat de witte mensen schuld hebben aan wat hun witte voorouders mensen van kleur zouden hebben aangedaan.
Zonde is erfzonde. Identiteitspolitiek is de eeuwige internering van mensen in de kerkers van gender, huidskleur en seksuele oriëntatie.
De grote klacht van de marxisten van weleer was dat veel arbeiders het niet met hun opvattingen eens waren en zich van de klassenstrijd afkeerden. Daar hadden zij een frase voor: het ontbrak het proletariaat aan klassenbewustzijn. Dat klassenbewustzijn was natuurlijk de waarheid. Die werd volgens hen niet vastgesteld met de wetenschappelijke methode, maar door de maatschappelijke positie na te gaan van degene die beweringen deed.
Alleen mensen op de juiste plek in de maatschappij, zo stelden de revolutionairen, konden objectief zien hoe de vork in de steel zat. Wie hiertegen bezwaar maakte deugde natuurlijk voor geen meter. Die heulde met de vijand, behoorde bij Pavlov zelfs tot een abject ‘ras’, en moest worden heropgevoed tot het correcte klassenbewustzijn of worden uitgerangeerd. Het toenmalige marxisme en de hedendaagse identiteitspolitiek zijn volbloed neef en nicht waar het gaat om wie de waarheid mag vaststellen. In onze tijd degenen met de ‘juiste’ identiteit.
De hedendaagse morele evaluatie van de werkelijkheid, voor zover die geënt is op niet-veranderbare essenties, zoals gender, seksuele oriëntatie of huidskleur, is ook absurd 19e-eeuws. Een homo is niet goed omdat hij homo is, maar omdat hij goed doet en daar een goed verhaal bij heeft. Een witte vrouw is niet slecht omdat zij een witte vrouw is, maar omdat zij er onverkwikkelijke praktijken op nahoudt. Een schoendrager met maat 44 moet men de maat nemen voor zijn schoenen, niet om zijn deugdelijkheid te bepalen.
Onrecht heeft geen identiteitsideologie nodig. Misstanden, onrechtvaardigheden, schendingen van universele mensenrechten zijn voldoende grond om de straat op te gaan en in verzet te komen. Of, zoals Seneca in zijn troostschrift aan zijn moeder Helvia schreef: ‘Van welk punt op het aardvlak we onze blik ook naar de hemel opslaan, de afstand tussen al het goddelijke en al het menselijke is steeds dezelfde’ 2. Er is maar één categorie en dat is die van de mensen, vooruit, en andere dieren.
1 Oszkár Jászi en John D. Lewis, Against the Tyrant : The Tradition and Theory of Tyrannicide (Glencoe, Ill.: Free Press, 1957), 137
2 L. Annaeus Seneca, Dialogen, vertaald door T. H Janssen (Amsterdam: Boom, 2001), 371
Beeld: Pixabay