Sinds haar introductie op de lijst van GroenLinks ligt Kauthar Bouchallikht onder een vergrootglas. Als we de meest recente opinie van Nadine Ridder in het Parool mogen geloven, is dit in ieder geval niet gemotiveerd door haar eigen handelen. Ridders stuk stond bol van de postmoderne sociologie, culminerend in de metafoor van een intersectioneel kruispunt waarin Bouchallikht, onscheidbaar van haar identiteit, geraakt wordt door drie theoretische autootjes: seksisme, racisme en islamofobie. De onvermijdelijke conclusie was dat Bouchallikht hierdoor niet 1-0, maar 3-0 achter stond.
Toch vraag ik mij direct af hoe Khadija Arib, Salima Belhaj en vele anderen zich op een miraculeuze wijze uit het middelpunt van dit kruispunt weten te houden. Of zou dit toch iets te maken hebben met hun acties – en dus met het individu? Want als we die premisse mogen aannemen kunnen we in ieder geval vaststellen dat een voorzitterschap van Femyso – toch geen onbetwiste organisatie -, een workshop voor Milli Görüş en wat minder interessante ontdekkingen wel de groene, emancipatorische en seculiere wenkbrauwen mag doen fronsen. Kwam mevrouw Bouchallikht met een ander trackrecord, dan had dit haar plaats op het kruispunt ongetwijfeld beïnvloed.
Maar Ridder, vastgebeten in een gedetermineerd groepsdenken, lijkt te betogen dat kritiek op de acties van een persoon nooit los kan staan van haar of zijn identiteit. Hierin is Bouchallikht bij voorbaat al slachtoffer. Dit slachtofferschap vertaalt zich het duidelijkst in het laatste autootje: islamofobie. De leider van politieke partij Nida, Nourdin El Ouali, is hier een prominent vertegenwoordiger van, zo ook in deze casus. Volgens Ouali was zelfs GroenLinks, de partij die die de omstreden kandidaat op het schild hees, verstrengeld in een web van islamofobie. Waarom? Om de poging van GroenLinks om Bouchallikht te redden met kritiek op uiterst conservatieve organisaties als Milli Görüş en de Moslimbroederschap waarmee zij in verband werd gebracht.
Het vraagt natuurlijk geen diepe studie om te concluderen dat deze organisaties op geen enkele manier verenigbaar zijn met het progressieve gedachtegoed van GroenLinks. Maar de grens ligt verder. Zelfs het aankaarten van ongewenste buitenlandse beïnvloeding is volgens Ouali islamofoob. De vraag is dan ook wat hij nog wil vrijwaren van deze beschuldiging, als zelfs het aanpakken van aantoonbare dreigingen voor de liberale rechtsstaat onder het begrip valt?
Dit toont gelijk het gevaar van het meegaan in dit discours. Individuele acties worden bedolven onder deze dekmantel. En soms is dit problematisch. 120 duizend handtekeningen voor een petitie die pleit voor het strafbaar stellen van het afbeelden van de profeet in het liberale Nederland; cijfers die laten zien dat maar 26 procent van de moslims (18 procent boven de 25 jaar) de aanslag op Charlie Hebdo afkeurden in het uiterst seculiere Frankrijk; of de recente gruwelijke dreiging op een Rotterdamse middelbare school – al deze kwesties moeten te allen tijde besproken en bekritiseerd kunnen worden. En dit zonder dat die eeuwige beschuldiging ‘islamofobie’ op de loer ligt. Net zoals de acties van een kandidaat-Kamerlid die slecht lijken te stroken met de kernwaarden van de partij, aan het licht mogen worden gebracht.
Het is dan ook ironisch dat Ridder zelf de lezer wijst op de verscheidenheid binnen gemarginaliseerde groepen. We zouden iedereen moeten beoordelen op hun acties en uitspraken. Maar dan mist er toch echt een cruciale auto op Ridders kruispunt: die van de individu zelf. Want hierin kan Bouchallikht zichzelf bewijzen als GroenLinkser, pal staand voor de linkse, seculiere waarden. Ze kan het tegendeel van de beschuldigingen bevestigen en men zal zien dat de politica niet gedetermineerd is tot dat akelige middelpunt.
Haar recente verwerping van de omstreden organisaties in Trouw en hun reactie die hierop volgde, illustreert dit goed: ze zou in een keurslijf worden geduwd dat bepaalde conservatieve moslimorganisaties in het verdachtenbankje duwde. Langsgaan als GroenLinkser bij een organisatie waar mannen en vrouwen gescheiden zijn, was volgens de politica immers uitgesloten. En dat is de kern: individu Bouchallikht neemt in haar rol als kandidaat onvermijdelijk afstand van deze organisaties en moet hierop beoordeeld worden. Net zoals dat is gebeurd bij haar eerdere activiteiten.
Nu presenteert zich echter direct het probleem van intersectioneel identiteitsdenken. We kennen allemaal personen die in de kruispunt-metafoor gelijk zullen zijn – vrouw, van kleur, moslim en wellicht op een machtspositie. Maar alleen door naar het individuele handelen te kijken kan men het cruciale onderscheid tussen deze personen maken. Iemand die strijdt voor de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw zal zichzelf namelijk op een andere plek zien in het virtuele kruispunt Nederland dan iemand die kritiek op buitenlandse beïnvloeding afdoet als ‘islamofobie’.
Met andere woorden: alleen door de metafoor te centreren rondom het individu, kunnen de andere autootjes worden uitgesloten. En als men dan toch nog wordt geraakt, pleit ik voor keihard ingrijpen tegen dat racisme, seksisme en discriminatie.