Geachte NOS-redactie, geachte heer Gelauff,
Mijn vader kwam in 1965 naar Nederland. In Turkije was hij als gastarbeider geselecteerd voor de Blikfabriek Thomassen en Drijver te Deventer. Zes jaar later haalde hij mijn moeder en ons naar Nederland. Mijn vader, trots in pak en met zijn gezicht naar de open en vrije samenleving die Nederland is.
Hier zou hij zijn kinderen vrij, gelijk en in broederschap kunnen laten opgroeien. Hier zou hij ons de kansen kunnen geven die hij zelf – arm, aleviet, progressief en links – in zijn jeugd nooit gekregen had. Hij gunde zijn kinderen kansen, vrijheid en gelijkheid. ‘Maak je school af, pak je kansen en wees onafhankelijk,’ leerde hij ons, en altijd zijn boodschap van gelijkheid: ‘Er zijn heel veel mensen met heel veel verschillende afkomsten en heel veel verschillenden levensovertuigingen op de wereld, maar vergeet één ding nooit: alle mensen zijn gelijk. Behandel ze ook zo.’
Trots was hij, toen ik Tweede Kamerlid werd. Hij was herder voordat hij naar Nederland kwam en zijn dochter werd volksvertegenwoordiger. Dat kan in Nederland. Kamerlid, Kamervoorzitter, spits van het Nederlands elftal. Sport is het beste voorbeeld. Frenkie de Jong of Georginio Wijnaldum zijn niet om hun kleur gekozen. En Nederlandse voetbalfans waren dolblij dat Utrechter Mohamed Ihattaren voor Oranje koos. Hij koos met zijn hart voor het land waar hij geboren is.
Zelf wisten we als kinderen van migranten dat we drie keer harder ons best moesten doen om dezelfde kansen te krijgen. Drie keer beter moesten zijn om als geschikt te worden gezien. Dat we de kansen moesten pakken die we kregen en niet zeuren. Hup, en daar sprongen we weer door drie extra hoepels. We ‘vechten ons nog steeds in’. Zoals iedereen dat moest die het thuis niet breed had. Wit, zwart of paars. Roze. We doen mee, en hoe.
Maar er zijn grenzen. En die worden ook in 2020 nog steeds verschrikkelijk pijnlijk duidelijk.
Geachte dames en heren, wij doen wat mij betreft niet ‘mee’, wanneer we slechts als groepslid worden gezien, wanneer we een ‘registratie’ in een divibase worden, wanneer we enkel een kleurtje zijn, enkel onze geloofsstroming of die van onze ouders, enkel onze sekse. Wanneer men ons telt alsof we troetelbeertjes zijn. Wanneer we mee mogen doen omdat een roomwitte redacteur daar een bokaal mee kan winnen.
Mijn ouders leerden gretig de Nederlandse samenleving kennen. Ik groeide op met de publieke omroep – Studio Sport, Zeg ‘ns Aaa, Sonja Barend én Jos Brink. En natuurlijk elke avond het Journaal. Waarbij mijn vader ons tot zwijgen maande, als Joop den Uyl sprak. ‘Dat is de man die voor ons, de arbeiders, opkomt,’ zei hij steevast.
Mijn vader gaf mij geen bokaal wanneer ik speelde met allerlei kinderen met allerlei achtergronden. Hij gaf me geen sticker voor ‘diversiteit’ en geen pluim voor ‘inclusie’, want gelijkheid was vanzelfsprekend. Net zo vanzelfsprekend als dat je kleurenblind naar je medemens keek . Mijn vader gaf me in elke vezel de waarden mee van vrijheid, gelijkwaardigheid en broederschap. De universele waarden van Nederland. Dat deed hij, omdat hij uit eigen ervaring in Turkije wist dat deze essentiële verworvenheden altijd kwetsbaar zijn, en nooit vanzelfsprekend.
Het is dan ook een gezamenlijke pijn in de migratiegeschiedenis dat deze waarden in Nederland vergeten dreigen te raken. Dat er na een halve eeuw een ‘bokaal’ gewonnen moet worden, om mij als gelijke te kunnen zien. Dat wat ik te vertellen heb er niet toe doet. Het is een gezamenlijk verlies, van 17 miljoen Nederlanders, dat de talenten, expertise en kennis van zó veel mensen, blijkbaar er niet toe doen. Met een bokaal als aanmoediging nog steeds moeten worden ‘gezocht’. Dat men het een prestatie vindt wanneer men een gekleurde Nederlander vindt die goed uit haar woorden komt. Onder welke steen heb je dan gelegen?
Ik durf het mijn vader, trots en met een leven lang inzet voor vrijheid en gelijkwaardigheid, niet te vertellen. Niet over de database, niet over de divibokaal. En zeker niet dat de NOS hem, na meer dan een halve eeuw, nog steeds niet kent.
Wel wil ik álle Nederlandse kinderen onder ogen kunnen komen. Door stelling te nemen en mee te praten. Ook rond dit thema. Want laten we nu eerlijk zijn. Niet alleen de belastingdienst, de politie en de NOS worstelen met dit vraagstuk. Alle organisaties worstelen met echte inclusie. Juist omdat we maar blijven hangen in kleuren tellen; geen mensen met talenten, daden en opvattingen zien maar groepen zien.
Terwijl diversiteit en inclusie begint en eindigt met mij én die ander als echte gelijke te zien. Elkaar aan te spreken op professionaliteit. Met het morele kompas van democratische waarden. In woord en daad.
De pijn is niet dát er diversiteitsbeleid gevoerd wordt, de pijn is wel na een halve eeuw migratiegeschiedenis niet als gelijke gezien te worden.
De pijn is nog steeds niet gekend worden, de denigrerende mailtjes, de bokaaltjes. De pijn is de betekenis van de prijs voor Charlotte en Nik voor de vlotte babbel met een kleurtje van 30 seconden.
De pijn is het beleid met een knipoog én de raciale registratie. Het is bijna een koloniale houding die eruit spreekt. Ik begrijp als geen ander uw worsteling én uw prachtige voornemen tot inclusiviteit. Begrijpt u onze pijn ook?
Met vriendelijke groet,
Keklik Yücel
Deventer, 16 mei 2020