Kenan Malik is neurobioloog, wetenschapsfilosoof en politiek commentator. Als columnist schrijft hij onder meer voor de Observer. Zijn boek From Fatwa to Jihad stond op de shortlist voor de Orwell Prize. Op 1 september sprak hij in De Balie, tijdens het Celebrating Dissent-festival, deze lezing uit.
Over identiteit
Identiteitspolitiek heeft zich ontwikkeld tot een van de bepalende – en splijtende – kwesties van deze tijd. Velen aan de linkerkant van het politieke spectrum zien het als een manier om de strijd van minderheidsgroepen tegen discriminatie en onderdrukking bespreekbaar te maken. Voor hen is er zonder identiteitspolitiek geen verdediging van de rechten van minderheidsgroepen. Zij die tegen identiteitspolitiek argumenteren, worden gezien als reactionair of racistisch, of als mensen die geen interesse hebben voor de rechten van minderheden. Dat is een gezichtspunt waartegen ik me vandaag wil verweren.
Ik stel namelijk dat identiteitspolitiek een obstakel is tegen, en niet een wapen in, de strijd voor gelijke rechten en rechtvaardigheid.
Ik kom daarvoor met acht basispunten, waarmee ik een beknopte reis hoop te geven door de geschiedenis en de politiek van identiteit, en ik zal enkele van de mythes die rond identiteitspolitiek bestaan bespreken.
Het eerste punt is de noodzaak een onderscheid te maken tussen identiteit en identiteitspolitiek. Identiteiten zijn voor ons allemaal heel belangrijk. Ze geven ons een gevoel van eigenwaarde, van een vaste basis in de wereld en van onze relaties tot andere mensen.
Politiek is echter een middel, of zou dat in ieder geval moeten zijn, om ons voorbij het begrensde gevoel van identiteit te brengen dat ieder van ons is gegeven door de specifieke omstandigheden van ons leven en de bijzonderheden van onze persoonlijke ervaringen.
Toen ik een tiener was, trok de politiek mij vanwege mijn ervaringen van racisme. Maar als het racisme was dat mij tot de politiek bracht, dan was het ook politiek die me verder deed kijken dan de nauwe grenzen van racisme. Ik ontdekte dat sociale rechtvaardigheid meer betekende dan het aan de kaak stellen van het onrecht dat mij werd aangedaan, en dat de kleur van iemands huid, of zijn of haar etniciteit, geen aanwijzing is voor de geldigheid van zijn of haar politieke overtuigingen.
Via de politiek raakte ik bekend met het gedachtegoed van de Verlichting, en met de concepten van gedeelde menselijkheid en universele rechten van de mens. Via de politiek ontdekte ik ook de werken van Karl Marx en John Stuart Mill, van James Baldwin en Hannah Arendt, van C.L.R. James en Frantz Fanon.
Maar bovenal ontdekte ik dat ik vaak meer solidariteit en saamhorigheid vond bij diegenen die een andere etniciteit of cultuur hadden dan ik, maar die mijn waarden deelden, dan met velen met wie ik de etniciteit of cultuur gemeen had, maar niet dezelfde politieke ideeën.
Politiek was, met andere woorden, niet gebonden aan mijn identiteit, maar hielp me voorbij mijn identiteit te reiken. Het stelde me in staat te zien dat mijn persoonlijke ervaringen en identiteit onvoldoende waren om mij te helpen mijn waarden en idealen te formuleren.
Vandaag de dag brengt politiek ons echter niet langer buiten onze afgebakende identiteit, maar wordt zij er vaak juist door begrensd. Wat we zijn, bepaalt wat we moeten koesteren of waarderen of geloven. Veel mensen denken dat ‘moslim’ zijn of ‘wit’ of ‘homoseksueel’ of ‘Europeaan’, gelijk staat aan het hebben van een bepaald pakket aan waarden, overtuigingen en idealen.
Identiteitspolitiek begrijpen komt neer op begrijpen waarom politiek steeds meer door identiteit wordt begrensd. Ik zal daar straks kort op ingaan.
Mijn tweede punt is dat de wortels van identiteitspolitiek niet links zijn, zoals veel mensen geloven, maar reactionair rechts. Aan het einde van de achttiende eeuw ontwikkelde het zich vanuit de tegen-verlichting. En haar belangrijkste uitdrukkingsmiddel was het concept ‘ras’. Natuurlijk werd het toen geen ‘identiteitspolitiek’ genoemd. Maar dat was het wel.
Het concept van het ‘raciale type’ zoals dit zich verder in de negentiende eeuw ontwikkelde, was dat van een groep mensen die door een aantal fundamentele kenmerken met elkaar zouden zijn verbonden en die zich van andere types onderscheidden door die kenmerken. Deze kenmerken omvatten niet alleen mentale en fysieke kenmerken, maar ook sociale behoeften, ambities en waarden. Iemands zijn – de eigen identiteit – bepaalde iemands morele en sociale plaats in de wereld.
Dit was de oorspronkelijke identiteitspolitiek. En dat ging niet alleen om racistisch gedefinieerde groepen, maar ook om veel andere sociale groepen – vrouwen, homoseksuelen, bepaalde culturen en nationaliteiten – die hun rechten en waardigheid beperkt zagen vanwege dat wat als hun identiteit werd beschouwd.
Waar conservatieven een particularistische visie aannamen, daar stelden radicalen die ongelijkheid en onderdrukking aan de kaak uit naam van de universele rechten. Zij benadrukten dat gelijke rechten er voor iedereen waren en dat er een geheel van waarden en instellingen bestond, waaronder alle mensen het best gedijen. Het was een universalisme dat voeding gaf aan de grote radicale bewegingen die onze moderne wereld hebben gevormd – van de bijna vergeten maar zeer belangrijke Haïtiaanse Revolutie van 1791 tot de anti-koloniale en anti-imperialistische strijd van de negentiende en twintigste eeuw tot de beweging voor vrouwenkiesrecht tot de strijd voor de rechten van homoseksuelen.
Er zijn natuurlijk grote problemen met de manier waarop het concept universalisme vaak is gebruikt, vooral als dekmantel voor kolonialisme en imperialistische interventie. Het gebruik van universalisme in een dergelijke context moet bij elke gelegenheid worden aangevochten. Maar elke vorm van progressieve politiek, elke kritiek op sociaal onrecht en discriminerend beleid moet geworteld zijn in een universalistisch perspectief – de eis dat alle mensen gelijke rechten hebben, ongeacht hun ras, etnische afkomst, cultuur, geloof, geslacht of seksualiteit, en dat er bepaalde waarden, idealen en vormen van bestuur zijn waaronder alle mensen het beste gedijen. Het verlies van – of de ontgoocheling over – dit perspectief, ligt ten grondslag aan de hedendaagse identiteitspolitiek.
Dit brengt mij bij mijn derde punt: hoe in de naoorlogse jaren de relatie tussen links, rechts en identiteitspolitiek enorm veranderde.
In de nasleep van het nazisme en de Holocaust raakte openlijk racisme veel minder geaccepteerd. Dat betekende niet dat racisme verdween – verre daarvan. Maar daar waar gedachten aangaande raciale en witte superioriteit in de vooroorlogse wereld niet alleen sociaal aanvaardbaar waren binnen elitaire kringen maar daar grotendeels zelfs onbetwist bleven, waren het nu de ideeën over raciale gelijkheid die de morele norm werden.
Tegelijkertijd veranderde de radicale politiek. Men ging universalisme zien als een eurocentrisch, ja zelfs racistisch gedachtegoed, en een idee dat de stemmen van minderheden het zwijgen oplegde. In de jaren 60 putten the New Left en de nieuwe sociale bewegingen uit de ideeën van denkers als Frantz Fanon en de Frankfurter Schule om nieuwe organisatievormen te ontwikkelen.
Met name de strijd voor zwarte rechten in Amerika was van grote invloed op de ontwikkeling van nieuwe ideeën over zowel identiteit als zelforganisatie. Ingeklemd tussen aan de ene kant een intens racistische samenleving en aan de andere kant een linkerzijde van de politiek die vaak onverschillig stond tegenover hun situatie, namen veel zwarte activisten afstand van geïntegreerde burgerrechtenorganisaties en richtten aparte zwarte groepen op.
Velen voerden het argument aan dat Afrikaanse Amerikanen zich onafhankelijk moesten organiseren, niet alleen als politieke strategie, maar ook vanuit culturele noodzaak. Het is, zoals black power activist Julius Lester het verwoordde, ‘de erkenning van die dingen die uniek voor ons zijn en die ons onderscheiden van de witte man’. Zwart radicalisme verschafte veel andere groepen, van vrouwen tot Native Americans, van moslims tot homoseksuelen, een model om door de bril van hun eigen culturen, doelen en idealen naar sociale verandering te kijken.
Hier ligt de voedingsbodem van dat wat we nu identiteitspolitiek noemen. Maar de huidige identiteitspolitiek is heel anders dan de sociale bewegingen van de jaren 60.
En dit brengt mij bij mijn vierde punt: dat de identiteitspolitiek van vandaag het product is van het uiteenvallen van de oude solidariteitsbewegingen.
In de jaren zestig en zeventig was de specifieke strijd voor gelijkheid onlosmakelijk verbonden met het bredere proces van sociale verandering. Een belangrijke verschuiving in de afgelopen halve eeuw was echter het uiteenvallen van die bredere sociale bewegingen en radicale strijd. Vakbonden zijn verzwakt, de nieuwe sociale bewegingen zijn uiteengevallen, net zoals links als geheel.
Terwijl oude sociale bewegingen en radicale strijd aan invloed verloren, werd erkenning van identiteit niet langer een middel tot een doel, maar een doel op zich. Zoals de politiek filosoof Wendy Brown het verwoordde: ‘Wat we identiteitspolitiek zijn gaan noemen, is mede ontstaan door de teloorgang van kritiek op het kapitalisme.’
Door deze veranderingen is de betekenis van saamhorigheid en van solidariteit veranderd. Politiek gezien is het gevoel tot een groep of collectief te behoren, van oudsher in twee hoofdlijnen uitgedrukt: door de politiek van identiteit en door de politiek van solidariteit. Identiteitspolitiek benadrukt de gehechtheid aan gemeenschappelijke identiteiten op basis van categorieën als ras en natie op rechts, of gender en cultuur op links. Solidariteitspolitiek betrekt mensen niet vanwege een gegeven identiteit bij een collectief, maar om een politiek of sociaal doel te bevorderen.
Daar waar identiteitspolitiek verdeelt, vindt solidariteitspolitiek een collectief doel óver de grenzen van ras of geslacht, seksualiteit of religie, cultuur of natie heen. Maar het is solidariteitspolitiek die de afgelopen twee decennia is afgebrokkeld doordat radicale bewegingen zijn afgenomen. Voor velen is de enige vorm van collectieve politiek die vandaag de dag nog mogelijk lijkt, de collectieve politiek die geworteld is in identiteit.
‘Solidariteit’ wordt dus steeds minder gedefinieerd in politieke termen dan in termen van etniciteit of cultuur. De vraag die mensen zich stellen is niet zozeer ‘In wat voor soort samenleving wil ik leven’, maar ‘Wie zijn wij’. Die twee vragen zijn natuurlijk nauw met elkaar verbonden en elk gevoel van sociale identiteit moet een antwoord op beide omvatten. Maar net zoals de politieke sfeer is versmald, en de mechanismen voor politieke verandering zijn uitgehold, wordt het antwoord op de vraag ‘In wat voor soort samenleving wil ik leven’ minder bepaald door het soort waarden of instituties die mensen willen vestigen, dan door het soort mensen dat ze zich voorstellen dat ze zijn.
En het antwoord op ‘Wie zijn wij’ wordt minder bepaald door het soort samenleving dat ze willen creëren, dan door de geschiedenis en het erfgoed waartoe ze menen te behoren. De kaders waarmee we de wereld proberen te begrijpen, worden minder gedefinieerd als ‘liberaal’, ‘conservatief’ of ‘socialistisch’ dan als ‘moslim’ of ‘wit’ of ‘Engels’ of ‘Europees’.
Het vijfde punt is dat dezelfde trends die de sociale bewegingen uit de jaren zestig hebben getransformeerd tot de hedendaagse identiteitspolitiek, ook hebben bijgedragen aan het herstel van de ‘witte identiteit’.
Nu cultuur en identiteit, veel meer dan klasse en politiek, de bril zijn geworden waardoor we sociale kwesties zien, en aangezien identiteitspolitiek een centrale plaats is gaan innemen, heeft extreemrechts de kans aangegrepen om de oorspronkelijke reactionaire identiteitspolitiek weer tot leven te wekken.
De identitaire bewegingen van extreemrechts hebben een reactionaire identiteitspolitiek, geworteld in vijandigheid tegen migranten en moslims, gekoppeld aan een economisch en sociaal beleid dat ooit het belangrijkste aspect was van links: verdediging van de werkgelegenheid, steun voor de verzorgingsstaat, verzet tegen bezuinigingen.
Het resultaat is een nieuw soort massapolitiek en de herformulering van de oorspronkelijke reactionaire identiteitspolitiek voor een nieuw tijdperk.
Door de normalisering van de ‘witte identiteit’ heeft racisme een nieuwe legitimiteit gekregen. Een van de gevolgen van het in zwang raken van identiteitspolitiek is dat racisme is omgedoopt tot ‘witte identiteitspolitiek’. En na tientallen jaren waarin het identiteitspolitiek heeft gestimuleerd, bevindt links zich in een zwakke positie om identitair rechts te bestrijden.
Ten zesde zijn de identiteitscatgorieën evenzeer opgelegd als zelfgekozen. In essentie is identiteitspolitiek een vraag om erkenning. Maar erkenning waarvan? In zijn uit 1946 stammende essay Reflecties op het Joodse vraagstuk suggereerde Jean-Paul Sartre dat het concept van de ‘authentieke jood’ door antisemieten is gecreëerd. In antisemitische samenlevingen, stelt hij, werden Joden gedwongen om te kiezen tussen onzichtbaar worden of karikaturale-zelf-identiteiten; tussen zich voordoen als iets anders dan zij waren óf het sociale stereotype van Joods zijn overnemen.
De Franse romanschrijver en filmmaker Karim Miské beroept zich op Sartre om hetzelfde te zeggen over de moslimidentiteiten van vandaag: het is de manier waarop de maatschappij omgaat met mensen met een Noord-Afrikaanse achtergrond, die het idee van de ‘authentieke moslim creëert’, en daarmee van de moslimgemeenschap zelf.
‘Wat, in het Frankrijk van vandaag’, vraagt hij, ‘verenigt de vrome gepensioneerde Algerijnse arbeider, de atheïstische Frans-Mauritaanse regisseur die ik ben, de Fulani sufi bankbediende uit Mantes-la-Jolie, de sociaal werker uit Bourgondië die zich heeft bekeerd tot de islam, en de agnostische mannelijke verpleger die nog nooit een stap heeft gezet in het huis van zijn grootouders in Oujda? Wat verbindt ons buiten het feit dat we in een maatschappij leven die ons allemaal als moslims ziet?’
Van de ongeveer vijf miljoen Franse burgers van Noord-Afrikaanse afkomst ziet slechts 40 procent zichzelf als praktiserend moslim, en slechts een op de vier woont het vrijdaggebed bij. Toch, zo constateert Miské, worden ze door Franse politici, beleidsmakers, intellectuelen en journalisten allemaal als ‘moslims’ beschouwd. Een dergelijke etikettering maakt deel uit van het proces waarbij de staat zulke burgers als de Ander beschouwt – als niet echt onderdeel van de Franse natie.
We móeten het recht van moslims verdedigen om zich te identificeren zoals zij dat willen. Maar dat is iets heel anders dan het verdedigen van een ‘moslimidentiteit’ als nuttig beginpunt voor het bestrijden van racisme of voor het verdedigen van de rechten van mensen van Noord-Afrikaanse origine in Frankrijk.
Dit leidt tot het zevende punt: wie spreekt, of zou moeten spreken, voor een identiteitsgroep? Een deel van het probleem van identiteitspolitiek is dat het bepaalde voorwaarden stelt aan welke stemmen kunnen worden beschouwd als ‘authentiek behorend tot die gemeenschap’.
Toen de Amerikaanse rapper Kanye West vorig jaar zijn steun uitsprak voor Donald Trump en suggereerde dat slavernij een ‘keuze’ was geweest, werd hij niet alleen veroordeeld voor zijn woorden – die idioot en reactionair waren – maar ook voor het feit dat hij een zwarte man was die het zei. Zijn daad betekende verraad aan de zwarte gemeenschap, en zelfs aan zijn eigen zwartheid. West, schreef de essayist Ta-Nehisi Coates, probeerde te ontsnappen aan de zwarte gemeenschap en de zwarte geschiedenis, om niet zwart te zijn. West, zo stelde hij voor, verdedigt ‘een witte vrijheid’, een ‘vrijheid om trots en onwetend te zijn’.
Veel mensen aan de linkerzijde hebben lange tijd rechtse zwarte mensen of rechtse homoseksuele mensen of rechtse vrouwen gezien als verraders van de goede zaak. Het is een onvermijdelijk gevolg van een identiteitsperspectief. Het is ook zeer reactionair.
Het mag misschien geruststellend zijn om te denken dat als zwarte mensen reactionair zijn, ze ‘niet echt zwart’ zijn, of in ieder geval proberen te ‘ontsnappen aan het zwart-zijn’, door ‘witte ideeën van vrijheid’ te omhelzen.
Maar is het echt minder reactionair om je voor te stellen dat ideeën kleurgecodeerd zijn, dan te beweren dat slavernij een keuze was? Is het echt progressiever om erop te wijzen dat Kanye West niet zwart is omdat hij Donald Trump steunt, dan het is om Trump als een ‘brother’ te zien?
Waar van zwarte mensen, of homo’s of vrouwen, verwacht wordt dat ze links zijn om authentiek in hun identiteit te zijn – daar is voor moslims het omgekeerde het geval. Liberale moslims worden door veel mensen op zowel links als rechts gezien als ‘onechte moslims’, terwijl de meest conservatieve stemmen juichend worden binnengehaald als gemeenschapsleiders, de ‘authentieke stemmen’ van minderheidsgroepen.
En dat is de ironie: dat het identiteitsperspectief vaak eerder een beperking dan een uitbreiding is van het scala aan stemmen dat men kan horen, door slechts bepaalde stemmen als ‘authentiek’ te definiëren. Het kan een manier worden om een afwijkende mening te onderdrukken, of die nu reactionair of radicaal is; een manier om identiteitsgemeenschappen als homogeen en vaststaand voor te stellen.
Het is belangrijk dat we de stemmen horen van hen die vaak buiten het publieke debat worden gehouden. Maar het uitbreiden van het scala aan de stemmen is niet hetzelfde als het definiëren van mensen door hun vermeende identiteitsgroep. Ook is het niet zo dat we naar een stem moeten luisteren louter en alleen omdat deze een bepaalde identiteit heeft.
Ik heb liever dat iemand die voor mij opkomt of mij vertegenwoordigt dezelfde waarden heeft als ik, maar een andere huidskleur, geloof of cultuur, of dat dit iemand is die nooit racisme heeft ondervonden, dan iemand met dezelfde etnische achtergrond of cultuur, die weet wat racisme is, maar wiens waarden en idealen verschillen van de mijne.
Identiteitspolitiek zet de relatie tussen je zijn en je waarden op zijn kop. Het begint met iemands ‘zijn’ en suggereert dat alleen bepaalde waarden bij dat ‘zijn’ passen. In werkelijkheid zouden we moeten beginnen met de waarden, en het die waarden moeten toestaan om vorm te geven aan iemands zijn.
Tot slot kom ik aan het belangrijkste punt. Het bestrijden van onrechtvaardigheid en ongelijkheid vereist van ons dat we ook de sociale en economische kaders bestrijden die deze onrechtvaardigheid en ongelijkheid ondersteunen. Anders wordt rechtvaardigheid niet gezien als het elimineren van uitbuitende sociale structuren, maar alleen als de mogelijkheid van meer rechtvaardigheid binnen dergelijke structuren. En dat is het probleem met de hedendaagse identiteitspolitiek.
Zoals de Afrikaans-Amerikaanse academicus en activist Adolph Reed jr heeft opgemerkt, zou ‘vanuit het perspectief van identiteitspolitiek een samenleving waarin 1 procent van de bevolking 90 procent van de middelen in handen heeft, een rechtvaardige samenleving kunnen zijn – op voorwaarde dat ongeveer 12 procent van die ene procent zwart is, 12 procent Latino, 50 procent vrouwen, aangevuld met de juiste verhouding LHBT-mensen.’
Daarom, voegt hij eraan toe, is het zo dat hoe agressiever ‘de arbeiders van alle rassen, geslachten en seksuele geaardheden’ hun bescherming ontmanteld zien worden en hun levens gebroken, ‘hoe luider en indringender de eisen van identitair links zijn’ dat ‘de cruciale onrechtvaardigheden in de samenleving moeten worden begrepen in de taal van toegekende identiteit’.
Het is het onvermijdelijke gevolg van het scheiden van erkenning en sociale transformatie. Door uitbuiting in de eerste plaats in identitaire termen te zien wordt de realiteit van de ongelijkheid vertroebeld. Het herdefiniëren van politieke en economische kwesties als culturele kwesties, of als kwesties van identiteit, maakt het moeilijker om zowel discriminerend beleid als economische uitbuiting aan te vechten.
Het debat rond identiteitspolitiek gaat niet om de vraag of we onderdrukking moeten bestrijden maar hoe we dit moeten doen.
Veel van ons die kritiek hebben op identiteitspolitiek, doen dit vanuit het perspectief dat we onderdrukking en onrechtvaardigheid al bijna ons hele volwassen leven hebben bestreden. We zien in, dat het bestrijden van onderdrukking en onrechtvaardigheid van ons vraagt identiteitspolitiek te bestrijden, en niet om het te omarmen.
Vertaling: Kees Bakhuijzen. Geplaatst met toestemming van Kenan Malik.
Kijk hier de hele lezing en de paneldiscussie
Foto: Kenan Malik tijdens Celebrating Dissent in De Balie