Lezing van Stine Jensen, ter gelegenheid van het jubileumevent vijf jaar Vrij Links, zaterdag 17 juni in de Roode Bioscoop Amsterdam.

Van harte gefeliciteerd met het vijfjarig jubileum. Wat leuk om hier te mogen spreken vandaag. Mij is gevraagd om een korte duiding te geven over het thema ‘de vrijheid van de kunsten’. Een mooi thema dat al heel lang actueel is.

Zolang de mens bestaat wil die zich creatief uitdrukken, en zo lang de mens bestaat windt die zich op over de creatieve uitingen van anderen. Al lijkt het soms wel of het nu, in tijden van sociale media en polarisatie, allemaal net een tikje erger is geworden, en dat we van rel naar rel gaan.

Echte rellen?

Of we de hele dag boeken lezen met een rode stift en ons elke dag enorm opwinden over kunst, dat weet ik dan weer niet zeker, sterker nog, soms weet ik zelfs niet helemaal zeker of er wel een echte rel is, of dat er iets wordt opgeklopt in de media, zoals recent in Rotterdam.

Er is de suggestie van een enorm debat, alsof het kunstwerk zelf zeer omstreden zou zijn, terwijl ik welgeteld maar één kritische column las waar iedereen zich vervolgens op stortte. Ja, en toen had je een rel, maar niet over een kunstwerk – maar over een column.

Mij is gevraagd op deze feestelijke dag een korte inleiding te geven op grensoverschrijding in de kunsten en ik doe dat vanuit mijn achtergrond: de literatuurwetenschap en de filosofie. Ik wil jullie een kader bieden waarbinnen je ‘opruiende kunst’ kunt plaatsen en categoriseren. Ik zal zowel literatuur, non-fictie als beeldende kunst meenemen, en tot slot wil ik mijn missie op dit thema als filosoof met jullie delen.

Omstreden boeken

Als ik in mijn boekenkast kijk, denk ik dat het meest omstreden boek in mijn kast dit boek is: De Duivelsverzen, van Salman Rushdie. Ik vermoed dat dit, naast de Koran en de Bijbel, een van de meest besproken en minst gelezen boeken is omdat de auteur een fatwa aan zijn broek kreeg.

Van de ongeveer twintig studenten die ik jaarlijks de opdracht gaf het boek te lezen, haalden de meesten de eindstreep niet. Geen ramp, het ging mij erom ze te laten ontdekken dat het vuistdikke boek bijzonder veel vergt van zijn lezers: het is postmodern, complex en bevat tal van literaire verwijzingen.

Dat boek lezen, dat moesten ze doen voor een vak dat ik doceerde. Op de Vrije Universiteit heb ik jarenlang als literatuurwetenschapper de cursus Arts & Society: Theories of Representation gegeven, over opruiende kunst en de vraag: waar liggen de grenzen, waarover winden mensen zich op?

Dat leverde een handige categorisering op van thema’s die altijd tot opwinding leiden wanneer een ‘normgrens‘ wordt overschreden. Of, zo kun je het ook stellen, de norm wordt pas zichtbaar wanneer er volgens sommigen een grens wordt overschreden. Dat legitimeert precies ook meteen de waarde van die zogeheten ‘grensoverschrijdende’ kunst. Die kan zulke normen onderzoeken en ter discussie stellen.

Zes domeinen van ophef

Er werden zes terreinen van ophef zichtbaar door tien jaar lang deze cursus te geven. Misschien is die niet compleet, als u nog een categorie weet, hoor ik het graag. Ik zal ze kort langslopen met telkens een beroemde casus die u ongetwijfeld kent, en waarvan u er ongetwijfeld nog een aantal te binnen schiet. Het gaat me nu vooral om de categorisering.

Zeden

Ten eerste is er de categorie van de zeden. Ik noem het boek Lolita van Vladimir Nabokov. Zij is 12 wanneer Humbert Humbert haar ontmoet. In de film is die leeftijd overigens 14 jaar. De kwestie die aanleiding gaf tot ophef was pedofilie. Een ander schandaleus boek is Madame Bovary uit 1856 door Gustave Flaubert.

Over dit boek is een rechtszaak gevoerd, omdat zij geen goed voorbeeld zou zijn voor vrouwen vanwege haar overspel. Over de rechtszaak zijn veel studies verschenen. Die rechtszaak is mede interessant omdat er voor de rechter in feite twee literatuurstromingen tegen elkaar worden uitgespeeld: de Romantiek en het Realisme.

De aanklager Pinard verwerpt realistische literatuur en neemt de mogelijke effecten van literatuur erg serieus: het zou andere vrouwen kunnen aanzetten tot hetzelfde zedeloze gedrag. De verdediger Senard probeert in zijn verweer een afstand te creëren tussen tekst en auteur en zegt dat het juist een hele morele tekst is: lees dan, ze gaat dood!

De rechtbank veroordeelt Flaubert niet, maar doet wel een uitspraak over literatuur; schrijvers zouden de publieke moraal voor het realisme moeten stellen en Flaubert moet als straf een cursus over kunst bijwonen.

Geweld

De tweede categorie betreft alle heibel over geweld in de kunsten, met name in films. Een voorbeeld betreft de film American Psycho uit 2000 gebaseerd op de roman van Bret Easton Ellis (1991). Hier komen scènes in voor van extreem geweld en verkrachting. De vraag die meestal vrijwel direct ontstaat gaat over de leeftijdsgrens: moet die 12 of 18 zijn?

Natie

Het beledigen van een land is de derde categorie van grensoverschrijdingen in de kunst. Een voorbeeld biedt het deels autobiografische, deels essayistische boek Istanbul (2003) van Orhan Pamuk. Hierin beschrijft hij de grote veranderingen in Turkije. Dit boek leidde samen met diverse interviews die hij gaf over de Armeense genocide en de massamoorden op Koerden tot een rechtszaak op grond van artikel 301 van het Turkse Wetboek van Strafrecht. Dit artikel verbiedt de belediging van de Turkse republiek.

Religie

’Ophef over grensoverschrijdingen ontstaat ook wanneer religie aan de orde is op een manier die aanhangers van het geloof niet zint. Salman Rushdie’s De Duivelsverzen heb ik eerder genoemd, maar je kunt ook denken aan Dan Browns De Da Vinci Code (2003).

Hierover ontstond heibel in religieuze kringen omdat hij een rooms-katholieke organisatie zou beledigen. Doorn in het oog van veel gelovigen was ook dat hij fantaseerde dat Jezus een kind zou hebben verwekt bij Maria Magdalena. Een ander voorbeeld zijn de boeken over Harry Potter. De steen des aanstoots was de beschrijving van magie in deze romans. Die zou in strijd zijn met een christelijk wereldbeeld. Later kwam de auteur, J.K. Rowling, opnieuw onder vuur te liggen vanwege haar vermeende transfobie.

Groepen en individuen

De vijfde categorie behelst de belediging van groepen en individuen Zo kreeg de Vlaamse schrijver en columnist Herman Brusselmans een proces aan zijn broek omdat hij modeontwerpster Ann Demeulemeester als een al te herkenbaar personage negatief zou hebben geportretteerd in zijn roman Uitgeverij Guggenheimer (1999). Het boek is ruim een jaar verboden geweest.

Wat ik ook wil noemen is het non-fictie boek van Kathleen Stock, hoogleraar filosofie aan de Universiteit van Sussex: Material Girls (2021). Hierin bespreekt zij wat essentieel is voor feminisme: biologisch geslacht. De publicatie van dit boek had voor haar flinke gevolgen: ontslag aan de universiteit wegens vermeende transfobie. Inmiddels is gender erg omstreden geworden en liggen meerdere non-fictieboeken onder vuur.

Tot slot noem ik nog de ophef over Roberts Vuijsjes Alleen maar nette mensen uit 2008. Hier betrof het schandaal de representatie van zwarte vrouwen die stereotype zou zijn.

Esthetica

Ten slotte de zesde categorie: esthetica. Iets kan ook omstreden raken omdat men het té lelijk vindt, dat wil zeggen: dat men het geen kunst vindt. Deze categorie is best complex. Voor ‘geen kunst’ kennen we verschillende denkcategoriëen zoals camp, cult en kitsch.

Ik geef hier als voorbeeld: Anna Blamans Eenzaam avontuur uit 1948. Dit zou kitsch zijn:

“Aline had juist weer op de divan plaatsgenomen toen Pruts binnenkwam, nog in zijn onderbroekje. Hij kneep haar in de elleboog met een gebaar zo stroperig dat de jeuk haar als een vlam op de knieën sloeg, een vlam die treuzelig omhoog kroop tot haar bruine hals paars werd van zotte zelfmoordgedachten.”

 Men vond de stijl overdreven, met veel bijvoeglijke naamwoorden. Het was te sentimenteel om literatuur te kunnen zijn.

Voor de beeldende kunst noem ik twee voorbeelden: het urinoir van Marcel Duchamp uit 1917 en Jeff Koons’ beeld van Michael Jackson en Bubbles. Beide werden geëxposeerd in musea, en die context is cruciaal. Daardoor werden ze een vorm van meta-kunst. Dat is kunst die commentaar geeft op de categorie ‘kunst’.

Daarmee komt de definitie van wat kunst is zelf op het spel te staan, en kan de kunstenaar betogen dat de intentie van het kunstwerk het beoogde debat óver kunst is.

Kunst in de openbare ruimte

Als gezegd, het maakt voor ophef wel uit waar een kunstwerk te bewonderen is. De heftigste debatten over beeldende kunst gaan namelijk over kunst in de openbare ruimte.

Hier speelt behalve het esthetische criterium dan nog een argument, namelijk dat ze in de publieke openbare ruimte staan, er is belastinggeld mee gemoeid. Dat betekent dat er een gesprek ontstaat over waartoe de publieke ruimte dient en wat de betekenis is van een werk in die specifieke ruimte. Voorbeelden hiervan zijn de reclame voor de tentoonstelling van Serrano – Piss Christ – in de openbare ruimte, kabouter Buttplug in Rotterdam en ook de Bloedende Madonna van Jos Beurskens in Hoorn.

Vergelijkbare ophef ontstaat soms ook over de gebouwen waarin kunst te zien is, zoals Groninger Museum, dat zelf omstreden raakte. De postmoderne ratjetoestijl zou volgens sommigen helemaal afbreuk doen aan de binnenkomst in de stad, het klassieke station ertegenover en de kleurenpotpourri.  Wat je dan krijgt is esthetische ophef gepaard met economische ophef – over de belastingcenten.

Wat is mooi of lelijk?

Esthetische ophef is best ingewikkeld, want nu komt het erop aan om uit te leggen waarom iets mooi of lelijk is. En kun je ooit een ander overtuigen dat iets wel mooi is, of heel lelijk?

Mooi is altijd lastiger te beargumenteren dan lelijk, er zijn meer woorden om lelijk uit te leggen dan mooi, en we zijn er ook meer in getraind. Of beter gezegd: we moeten er in worden getraind, zowel in het schone als het lelijke, want ‘gewoon mooi’ of ‘gewoon lelijk’ volstaat niet als argument.

Stel jij vindt iets lelijk en ik vind het mooi, is dat dan een kwestie van smaak, wat je niet nader kunt uitleggen? Of ligt de zaak anders en kunnen we elkaar wel overtuigen?

Volgens Immanuel Kant kan dit wel en ik denk ook dat dit kan: het bijzondere aan esthetische uitspraken is dat ze zich begeven tussen het subjectieve en het objectieve. We zeggen: het is mooi, alsof schoonheid een eigenschap is van het object zelf, maar in feite moeten we zeggen ‘ik vind dit mooi’.

Een esthetische uitspraak bevindt zich tussen het subjectieve en objectieve in. En daarom moeten we altijd het object betrekken bij de argumenten en persoonlijke waardeoordelen uitwisselen om erachter te komen welke waardensystemen er botsen in onze smaakoordelen. Zo’n gesprek vergt bepaalde vaardigheden en dus onderwijs. Het gaat niet vanzelf. Daar kom ik zo op terug.

Meeste ophef in kunst over seks en geweld

Wat betreft de zes thema’s geldt: het vaakst is er ophef over seks en geweld. Met name als het om visuele kunsten gaat. Dat komt door twee zaken. Niet alleen wordt het visuele sneller gedeeld via sociale media maar ook om de aard van de representatie.

De mooie studie Venus in Exile van Wendy Steiner legt precies uit wat het verschil is tussen woord en beeld bij ophef. Bij foto en film weet de kijker: iets heeft zich daadwerkelijk afgespeeld achter de camera. Het is een iconische referentie naar de werkelijkheid, dat wil zeggen, de scene is er ook echt geweest. Tussen twee haakjes, deze discussie is nu vanwege AI wel veranderd, vermoed ik. Misschien moeten we nog een zevende categorie in onze tijd toevoegen, ‘ontologie’,  namelijk ophef over kunst die niet door mensen is gemaakt, maar door computers.

Twee adviezen

Goed, tot zover de korte inleiding met categorieën. Ik wil nog graag twee dingen zeggen over déze tijd en voor twee zaken pleiten.

Wanneer in deze tijd een boek, kunstwerk of film in opspraak is, is mijn devies altijd om het goed te lezen, te analyseren en te bekijken. Helaas gebeurt dat nu vaak niet. De discussie wordt gekaapt door ideologische uitersten, waardoor het debat over de discussie gaat en het werk buiten beeld verdwijnt.

Sterker nog, kinderen krijgen soms zelfs de boodschap mee: ‘ik kijk voor jou, jij hoeft niet te kijken’. Een voorbeeld is te vinden in het Jeugdjournaal dat een item had over het onderduiken van een leraar in Rotterdam vanwege een cartoon met jihadist’. ‘Wij laten de cartoon niet zien’, stelde het Jeugdjournaal. Punt. Geen argumentatie, geen informatie over de inhoud van de cartoon.

Het gaat mij er niet om dat het Jeugdjournaal de cartoon in kwestie van Joep Bertrams (onthoofde man draagt T-shirt met daarop ‘Charlie Hebdo’ en steekt zijn tong uit naar een bebaarde man met bloederig mes) moet tonen. Maar als ze het niet doen, moeten ze wel uitleggen waarom precies. Nu ga je gissen, oordelen op basis van een wel heel magere beschrijving. Nu wordt de indruk gewekt dat de cartoonist iets onheus heeft gedaan. En dat tonen ook onheus is.

Zelf lezen – zelf kijken

De suggestie is dat beschrijven wat je ziet eenvoudig is, en dat iedereen die de beschrijving aanhoort hetzelfde plaatje creëert in zijn hoofd. Maar goed beschrijven is minder gemakkelijk dan je denkt. Het vergt een geoefend oog.

Ander voorbeeld. Bij de ophef rondom Pim Lammers was het gesprek over het verhaal Trainer zelf vrijwel afwezig in het debat. Dat vind ik jammer. Overal kon je lezen dat Lammers overduidelijk met Trainer pedofilie afwees, maar wie het verhaal zelf goed leest, ziet daar in het verhaal zelf niet per se aanwijzingen voor, noch voor omarming ervan, noch voor de afwijzing ervan.

Het leek volkomen taboe om het over de stijlmiddelen van het verhaal zelf te hebben, en die interessante dubbelzinnigheid ervan te bespreken. En daarmee ga je in feite mee in de logica van de censor, door alleen nog maar de moraal aandacht te geven.

Maar het gesprek daarover is juist belangrijk, lezen en kijken zijn belangrijk. Het is namelijk niet iets wat vanzelf gaat: esthetisch kijken, ironie herkennen, genre, gelaagdheid, en ontdekken dat kunst juist ongemakkelijk mag zijn.

Literatuurwetenschappers hebben al mooi laten zien hoe er twee fases zijn van leren lezen: de eerste is de immersieve ervaring, het verdwijnen in het verhaal, willen weten hoe het afloopt, en de tweede fase is het ontdekken van genre en stijl. Dat laatste moet je leren. Dat is literatuuronderwijs. Maar daar komen we in tijden van ontlezing soms niet meer aan toe, met alle gevolgen van dien.

Kortom, mijn eerste pleidooi is om het esthetisch leren kijken en lezen hoog te houden in het onderwijs.

Ga niet mee in de logica van de censor

Ten tweede. Ik maak me zorgen over autocensuur door docenten, door kunstenaars, door columnisten. De filosoof Kenan Malik wijst in zijn columns, onder meer over Salman Rushdie, over deze toegenomen, geïnternaliseerde zelfcensuur. Hij maakt zich druk om wat hij ‘de ongeschreven boeken’ noemt. Dat kun je uitbreiden naar het onderwijs: wat durven docenten niet meer te laten lezen en zien, niet uit didactische overwegingen, maar uit angst om ophef op bijvoorbeeld sociale media?

Ik geef een voorbeeld van autocensuur. Ik laat geen Mohammedcartoons meer zien in de les. Wat ik ook niet durf is Kathleen Stock op de leestlijst zetten. Met hoeveel trigger warnings en uitleg ook omkleed en met uitnodiging om vooral ook heel kritisch deze tekst te lezen, dat risico ga ik niet lopen.

Ik denk dat ik in de problemen zou kunnen komen – en of de institutie mij rugdekking zou geven weet je in deze tijd ook niet helemaal zeker. Een recente zaak als die van de Hamline Universiteit laat zien dat dit lang niet altijd gebeurt, waar een docent een middeleeuwse prent met alle prudentie de afbeelding van Mohammed besprak: ze werd ontslagen. De zaak laat zien dat imago- en financiële belangen geprioriteerd worden. In die zin is er wel echt wat veranderd.

Mijn tweede punt is er dus een van zorg en betreft de autocensuur. Autocensuur als fenomeen wijs ik niet af, jezelf censureren is onderdeel van beschaving, op Twitter zie je het soms veel te weinig, maar ik heb het over deze vorm van autocensuur, in de klas; ik ben benieuwd hoe jullie hiertegen aankijken.

Voor kinderen ben ik een ander project gestart om met name dat esthetische bewustzijn te trainen: Het grote boek van mooi en lelijk. Ik ga in het boek in gesprek over wat ze mooi en lelijk vinden en waarom, zoals over een van de meest omstreden kunstprojecten en kunstenaars in Nederland, de tas gemaakt van de dode depressieve kat van Tinkebell.

We komen bij de conclusie van dit praatje en die vat mijn missie eigenlijk samen. Het is een zin uit een column in NRC die ging over de censuur rondom Roald Dahl:

‘Ga niet mee in de logica van de censor, houd humor, ironie en satire hoog, wees creatief, leeslustig, interpreteer, nuanceer en close read tegen de klippen op, want de censor háát het.’ 

Dank u wel.

Stine Jensen

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.

Vorig artikelUnchain My Art: #1 – Dominee Gremdaat
Volgend artikelUnchain My Art: #2 – Cortés
Stine Jensen is schrijver, filosoof, programmamaker en bijzonder hoogleraar publieksfilosofie aan de Erasmusuniversiteit. Jensen publiceerde over onder meer mannelijk- en vrouwelijkheid, liegen, emoties en identiteit. Ook schrijft zij kinderboeken, zoals Het grote boek van mooi en lelijk. Voor het eerste jubileum van Vrij Links schreef ze deze lezing: Een kleine filosofie van de grensoverschrijding – ophef en rumoer in de vrije kunsten!