Wie het over hervorming van de EU heeft, heeft het bijna altijd over democratische hervormingen. Grensoverschrijdende kieslijsten voor het Europese Parlement, het afschaffen van het vetorecht dat landen momenteel hebben, een gekozen president: eurofielen dromen ermee weg en voor eurosceptici zijn het plannen waar je makkelijk tegen tekeer kan gaan. Ook tijdens de recente Conference on theFuture of Europe kwam het allemaal weer langs. De resultaten worden vandaag, op Europadag, aan de leiders van de EU gepresenteerd.
Een socialer Europa hoeven we er echter niet per se van te verwachten: economisch liberalisme zit al vanaf het begin ingebakken in het Europese project.
Op 9 mei 1950 werd het fundament gelegd voor de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de Europese Unie. Het bundelen van de kolen- en staalproductie zou de wederopbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog bevorderen en verdere oorlog tussen Frankrijk en Duitsland ondenkbaar maken. Economische ontwikkeling en verbondenheid werden ingezet als eerste stap naar een hechtere band tussen de landen van Europa. Dit is een rode draad door de geschiedenis van de EU: gezamenlijk economisch beleid vormt de grondslag van, en leidt tot de noodzaak aan, gezamenlijk politiek beleid.
Dit economische beleid is gestoeld op de zogeheten ‘vier vrijheden’: het vrije verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen. Het is de vrijheid van de vrije markt, van liberalisering, deregulering en privatisering om de barrières tussen de verschillende EU-landen te slechten. Wanneer prominente pro-EU-politici als Guy Verhofstadt (in het Europese Parlement lid van dezelfde groep als de VVD en D66) het in hun plannen voor de hervorming van de EU over het ‘liberaal-democratische Europese model’ hebben, dan gaat het hen om hoognodige democratische vernieuwing, maar zeker óók om de voltooiing van het liberale economische project van de EU.
De gezondheidszorg, de energiemarkt, het openbaar vervoer: het zijn slechts enkele voorbeelden waar liberalisering toegeslagen heeft met alle gevolgen van dien. Dat is natuurlijk niet alleen aan de EU te wijten: ook op nationaal niveau waait al lang een (neo-)liberale wind. Maar het is de Europese Commissie geweest, het minst democratische orgaan van de EU, die op het punt stond zelfs iets fundamenteels als drinkwater te privatiseren. Alleen door keihard verzet vanuit burgerinitiatieven is dit onzalige plan met moeite tegengehouden. Het debacle rondom TTIP ligt ook nog vers in het geheugen. Dit verdrag zou de markten van de EU en de VS voor elkaar open gegooid hebben, met lagere standaarden én minder inspraak over die standaarden tot gevolg.
Door de manier waarop de EU opgezet en historisch gegroeid is, lijkt het haast ondenkbaar dat het niet alleen een liberale maar ook een sociale democratie kan nastreven. Dit terwijl we ons, als de goede Europeanen die we zijn, regelmatig op de borst kloppen dat het Europese sociale model, ons stelsel van sociale zekerheid en arbeidsrechten, superieur is aan het neoliberale Amerikaanse model. De verschillende EU-landen gaan vooralsnog over hun eigen sociale model, maar dit wringt vaak met de agenda die de EU als vanzelfsprekend probeert door te voeren.
Tijdens de pandemie en nu tijdens de energiecrisis die het gevolg is van oorlog aan de rand van Europa, heeft de EU eindelijk enigszins door dat het liberale bezuinigingsbeleid zoals het dat tijdens de economische crisis heeft afgedwongen niet samengaat met een humaan en duurzaam sociaal beleid. Maar het is hoog tijd dat een daadwerkelijk sociaal model fundamenteel onderdeel wordt van pogingen om de EU te hervormen. Democratische vernieuwing is weliswaar nodig, maar je kan er niet in wonen.
Beeld: Depositphotos