In onze serie ‘De geschiedenis van de machtelozen’ gaan we op zoek naar verhalen van gewone mensen op zoek naar vrijheid. Dit is het verhaal van de mensen die gedwongen terechtkwamen in De Ommerschans, een zogenaamde ‘bedelaarskolonie’ in het Nederland van de negentiende eeuw.

Nederland, 1822. Het is een vroege novembermorgen in Overijssel. Op de binnenplaats van voormalige legerplaats De Ommerschans worden twee jonge mannen op een bank gelegd en daar elk door vier sterke mannen neer gehouden. Alle andere bewoners van de inrichting die er nu gevestigd is, moeten toekijken wat de twee te wachten staat. Dan pakt korporaal Ignatius Seijl een stok waarmee hij de mannen afranselt, zo erg dat een van hen ‘zenuwtrekken’ krijgt en ‘zinloos zonder gevoel op de grond gelegd werd.’ De aframmeling is openbaar en dient ter afschrikwekkend voorbeeld. Maar wat was de misdaad van de twee mannen?

Armoede.

De Ommerschans is een zogenaamde bedelaarskolonie in de buurt van Ommen. In die tijd zit de Nederlandse economie in een verschrikkelijk diep dal. In sommige steden kan de helft van de inwoners niet het eigen levensonderhoud verdienen. Wie niet tot de gelukkige klasse van mensen met werk of eigen geld behoort, is aan de wolven overgeleverd, en dat geldt voor heel veel mensen. Letterlijk de helft van alle inwoners is straatarm en lijdt honger. Ook op het platteland is de wanhoop en de uitputting overal, zeker nadat ook de oogsten in 1816 en 1817 mislukten. Een sociaal vangnet bestaat op dat moment nog uit enkel liefdadigheid, misschien een soepbedeling hier of armenzorg door een parochie daar.

Zo kan het niet langer, vinden twaalf vooraanstaande Nederlanders, welmenende gegoede burgers.

Bedelaars

De oplossing is, zo denken zij, om de rijken te vragen om een miniem bedrag per week te doneren aan ‘commissies van weldadigheid’. Het eerste project is de aankoop van een stuk grond bij Vledder in Drenthe, waar 52 kleine hoeves worden gesticht die elk bewoond en bewerkt gaan worden door ‘nette, vlijtige arme gezinnen’. De mannen werken op het land, de vrouwen spinnen wol en vlas.

Maar dit is lang niet genoeg, dat blijkt al snel. Dat ijverige gezinnen een nieuwe kans krijgen lost het échte probleem niet op. Dat echte probleem, zo vinden de weldoeners, is niet de bittere en ondraaglijke armoede zelf, maar de overlast die de burgerij ervaart van de ‘niet-nette mensen’ – de bedelaars, die vuile mensen in lompen, de hongerigen op de straten. Bedelen wordt in verslagen uit die tijd omschreven als ‘een drukkende plaag’, een ‘ineetend kanker’, een ondeugd die luie mensen er maar toe brengt om een werkloos leventje te leiden. En dus willen de beter-afzijnde burgers al die bedelaars, ‘die best zouden kunnen werken als ze maar wilden’, gewoon niet in hun straatbeeld.

Bedelen is in die tijd al strafbaar, op plaatsen waar er ‘gestichten’ bestaan om ze op te vangen. Maar die zijn er niet zo veel en zeker niet overal. Daarom komt er, door de nieuwe daadkracht, een landelijke bedelaarskolonie. De weldoeners vinden een ideale plek: een vervallen schans uit de tachtigjarige oorlog, in drassig, naargeestig en moeilijk begaanbaar moerasland bij Ommen. Er wordt wat verbouwd en daar is het begin van De Ommerschans, het eerste landelijke gesticht voor ‘luilevende armen’.

Heropvoeding

Bedelaars zijn al veel ‘dieper gezonken’ dan de nette arme gezinnen, ze behoeven dus een strengere heropvoeding volgens de leidinggevenden. De Ommerschans is daarom een zogenaamde onvrije kolonie – een dwangkolonie – met een onafgebroken toezicht. Wie er vrijwillig heengaat, kan wel op iets meer coulance rekenen dan wie er tegen zijn wil wordt heengebracht. Maar de gedwongen mensen, dat zijn er velen …

Gemeenten uit het hele land kunnen contracten sluiten met het gesticht: per gestuurde bedelaar betaalt een gemeente dertig of veertig gulden per jaar. Werkt de bedelaar zo effectief dat hij meer opbrengt, dan komt dat geld terug naar de gemeente. Delft is de eerste plaats die bedelaars stuurt. Het zijn vijf mannen en vrouwen van tussen de veertig en vijftig, plus drie vrouwen van rond de dertig met wie twee kinderen meekomen van zeven en twaalf. Een handjevol gemeenten volgt, waaronder Epe, Lisse, Den Haag en Leiden. Dan stokt het.

Maar het gesticht moet vol. Dus worden uit andere werkinrichtingen bedelaars ‘zonder gebreken’ – dus in staat te werken – als het ware opgeëist voor de Ommerschans. Ze komen uit steden in de zuidelijke Nederlanden als Brugge, Namen en Kameren, en uit noordelijke steden als Amsterdam, Middelburg en Hoorn. Een keuze hadden deze armen niet: ze werden erheen gebracht tegen wil of dank. En weglopen? Dat heet  ‘deserteren’, ook als je er niet vrijwillig bent gekomen.

Rechteloosheid

Ook de twee jonge mannen van het begin van dit verhaal zijn opgepakt wegens bedelen en vanuit Hoorn naar De Ommerschans gebracht. Binnen een dag lopen ze weer weg. Onmiddellijk geeft de korporaal hun signalementen door naar omringende gemeenten en looft hij een beloning van drie gulden uit voor wie ze arresteert en terugbrengt. Een oppassende gerechtsdienaar uit Hardenberg komt de beloning incasseren.

De mannen worden voor de nacht opgesloten in een in de natte grond uitgegraven donkere kelder. De volgende ochtend straft de korporaal ze met een serie stokslagen, voor het oog van alle bewoners van de kolonie die verplicht moeten toekijken. Ter lering.

Het verhaal van deze plek is opgetekend in het boek De Bedelaarskolonie, door Wil Schackmann. Hij beschrijft indringend de geschiedenis van een institutie die bestond onder het vaandel van liefdadigheid, maar die in de praktijk verdacht veel leek op gevangenschap, uitbuiting en rechteloosheid. Het idee erachter was dat bedelaars moeten leren dat werken prettig is en zelf je geld verdienen ook. Dat zulke ‘heropvoeding’ naast inhumaan ook zinloos is als er voor miljoenen mensen niet eens werk is, lijkt in die tijd bij niemand in de hogere regionen op te komen. Of misschien is het een te lastige gedachte om te willen toelaten.

Economisch niet rendabel

Uiteindelijk ontstaan er zeven koloniën van weldadigheid: vijf in de noordelijke Nederlanden en twee in de zuidelijke. Drie van de koloniën zijn onvrij. De koloniën blijven in werking tot 1859, waarna dit grote sociale experiment wordt afgeblazen omdat het economisch maar niet rendabel te krijgen is. De kosten blijven hoger dan de baten en dus is het weg weldadigheid. Hoe cynisch.

Wanneer je in 2022 leest over de manier waarop er over mensen werd gedacht die te arm waren om nog eten te kopen, begrijp je niet hoe dat mogelijk is geweest. Hoe konden burgers over hun verhongerende stadgenoten denken als te lui om te werken, als alleen maar een hinderlijk verschijnsel op straat, een gevaar voor de nette mensen?

De sociale zekerheid die Nederland na 1945 opbouwde, is nooit vanzelfsprekend geweest, is dat wereldwijd nu nog steeds niet en is iets om heel stevig te koesteren en beschermen. Maar hoe kijken we nu naar diepe armoede en mensen aan de materiële rafelranden van het bestaan? Zijn de bezweringen waarmee de gegoede burgers zichzelf konden geruststellen (‘het ligt aan henzelf’) wel ooit echt helemaal verdwenen?

Wil Schackmann eindigt zijn boek zo:

“… er wordt geschreven over heropvoeding, over het teruggeven aan de samenleving van mensen die op de Ommerschans hebben geleerd dat je moet werken voor de kost. Die met harde hand is afgeleerd om te profiteren van het beter gesitueerde deel van Nederland.
Daar blijft het over gaan. Dwars tegen de werkelijkheid van de bedelaarskolonie in. Blijkbaar is die manier van denken, in termen van profiteurs, voor veel mensen prettig en geruststellend.”

Wie vandaag de dag aan de lange lijdensweg van de ouders uit de Toeslagenaffaire denkt, ziet misschien meer parallellen met het verleden dan de lessen uit deze koloniën van weldadigheid zouden hebben moeten toelaten. Onze rechts- en verzorgingsstaat is ontelbare malen beter dan toen (en laten we dat verdedigen tegen afbraak, ook). Maar wie degenen met harde tegenslag laat vallen wegens ‘eigen schuld’, zaagt toch aan de stoelpoten ervan.

—————————————————

De Bedelaarskolonie: De Ommerschans, het eerste landelijk gesticht voor luilevende armen
Wil Schackmann
368 pagina’s, 20 euro
Uitgeverij Atlas Contact

Over De Ommerschans, korte docu van RTV Oost
“In een desolaat stukje bos tussen Ommen en Balkbrug liggen meer dan 5500 mensen begraven in naamloze massagraven. Het zijn de armen en kanslozen van de 19e eeuw, die massaal naar dit afgelegen stukje Nederland werden gedeporteerd om in de bedelaarskolonie Ommerschans heropgevoed te worden tot verantwoorde burgers.”

Grote beeld bij dit artikel door Halfpoint/Depositphotos

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.