Morgen begint het proces tegen de moordenaars van twaalf mensen op de redactie van Charlie Hebdo. De overlevenden van de redactie publiceerden voor deze dag opnieuw alle omstreden cartoons nog een keer. Zij zijn de helden die blijven staan ondanks alles.
Laat ze niet alleen.
In 2015 vermoordden mannen met Kalashnikovs twaalf mensen bij een aanslag op de redactie van Charlie Hebdo. De aanslag eiste twaalf doden, vele tientallen verwoeste levens van dierbaren, en een geniepig toenemende (zelf)censuur. Want ondanks alle demonstraties – soms zelfs opzichtig bijgewoond door enkele notoire mensenrechtenschendende politieke leiders – was het geluid van angstige stilte en van terugkrabbelen hoorbaar door heel Europa en Amerika. We stonden solidair met een potlood in de lucht, maar wie durfde er zelf nog onverschrokken mee te tekenen?
Angst is menselijk en dus begrijpelijk. Maar als wij ons hier al laten leiden door die angst, hoe verschrikkelijk laten we dan de mensen onder dictatoriale regimes in de steek, mensen die in Pakistan, Bangladesh, Iran of Saoedi-Arabië vechten voor vrijheid van meningsuiting en van levensovertuiging?
Erger dan de angst, was de lafheid die zich vermomde als superieure weldenkendheid en ‘nuance’. De lafheid die Salman Rushdie spijkerraak benoemde als de But Brigades, de Ja Maar-zeggers. De ‘het is wel erg, maar…’-goegemeente. ‘Twaalf moorden zijn wel erg, máár misschien moet je dan ook maar beter geen kwetsende cartoons tekenen. Twaalf moorden zijn wel erg, maar als je een beetje oppast met de profeet, is er niets aan het handje met de vrijheid van meningsuiting. Twaalf moorden zijn wel erg, maar anderzijds, was Charlie Hebdo niet ook een béétje islamofoob?’
Het is blaming the victim, het is het korterokjes-argument, het is conformeren aan geweldadigheid, en het is nog erger omdat het overgoten wordt met een klamme saus van hypocriete, zelfgenoegzame weldoendheid.
Ik ben oud genoeg om me Jezus Redt te herinneren, een bijtende aanklacht. Om me The Life of Brian te herinneren, waar toentertijd ook veel ophef en een berucht debat over was met de ‘liever niet kwetsen’-kwelers van toen. En zelfs in 2010 nog won Peter van Straaten – terecht!- een nationale onderscheiding voor een cartoon met een misdienaar en een kruisbeeld waar drie jaargangen Charlie Hebdo bij verbleken.
Onze kostbare, grondwettelijke vrijheid van levensovertuiging, door generaties vóór ons met bloed, zweet en levens bevochten, geeft ieder mens het recht te geloven wat hij of zij wil, en tegelijk ieder mens het recht om te bekritiseren wat hij of zij wil – althans zo zou het moeten zijn. Elk mens in onze democratische rechtsstaat heeft het recht om zich vrij te uiten, maar niet om gevrijwaard te zijn van andermans mening. Deze vrijheden van geloven én van bevragen, gaan hand in hand. De een kan niet zonder de ander.
Waarom het recht op religiekritiek, satire en zelfs harde bespotting van zo’n immens belang is voor elk mens én voor elke samenleving, liet de Pakistaans-Britse schrijver Kenan Malik onweerlegbaar zien. Een jaar na de aanslag schreef hij het allerbeste stuk dat ik ooit las over de moorden en de reacties wereldwijd: Charlie Hebdo, one year on. Het is van A tot Z in elk woord raak, dus alsjeblieft: lees het zelf. Hier wil ik een paar passages overnemen.
‘Er is absoluut discriminatie tegen, en vijandigheid naar, moslims. Maar dat maakt geen enkele kritiek op de islam een geval van ‘omlaag trappen’. Minderheden zijn geen homogene groepen. Er zijn evenzeer machtsrelaties binnen moslimgemeenschappen als tussen moslimgemeenschappen en de samenleving eromheen. Er zijn reactionairen binnen moslimgemeenschappen, net als erbuiten.
Wat ‘belediging van een gemeenschap’ wordt genoemd is vaker wel dan niet in feite een strijd binnen gemeenschappen. Er zijn honderdduizenden mensen, in moslimgemeenschappen in het westen, en in landen met een moslim-meerderheid wereldwijd, die opstaan tegen op religie gebaseerde reactionaire ideeën en wetten en instituties; schrijvers, cartoonisten, politiek activisten, die elke dag hun leven in de waagschaal stellen door blasfemiewetten te trotseren, door op te komen voor gelijke rechten, door te vechten voor democratische vrijheden. Het zijn deze progressieven die we verraden met de eis om belediging te censureren.
Franse inwoners van Noord-Afrikaanse afkomst worden door politici en journalisten vaak benoemd als ‘moslims’. Ze zijn, in feite, in meerderheid seculier. Slechts veertig procent noemt zich ‘praktiserend moslim’ en amper een op de vier bezoekt de moskee. Veel politici, met name degenen op rechts en extreemrechts, gebruiken de term ‘moslim’ voor alle Franse burgers van Noord-Afrikaanse afkomst om discriminatie te rechtvaardigen, om ze te casten als ‘de Ander’ en om te suggereren dat ze niet echt bij Frankrijk horen.
Zulk racisme moet bestreden worden, niet door kritiek op de islam te verwerpen, maar door het recht van alle burgers van Noord-Afrikaanse afkomst te verdedigen, of zij nu gelovig of niet-gelovig zijn, en tegelijkertijd ook de rechten te verdedigen – en zelfs het belang daarvan te erkennen – van degenen die de islam bekritiseren of te bespotten.’
[….]
Wat werkelijk racistisch is, is het idee dat alleen ‘nice white liberals’ religie willen bekritiseren of dat alleen zij tegen satire en kritiek kunnen. Mensen die beweren dat het ‘racistisch’ is of ‘islamofoob’ om de islam te bespotten, lijken te denken, net als racisten, dat alle moslims reactionair zijn. Precies hier slaan links ‘anti-racisme’ en rechtse anti-moslim-sentimenten de handen inéén.’
Ik ben geen Charlie, ik ben niet moedig en ik leef in een land waar mijn leven niet op het spel staat door wat ik zeg. Ik kan alleen maar een diepe buiging maken en een saluut geven. Aan de helden van Charlie Hebdo en alle onbekende helden en heldinnen, wereldwijd.