Een vraag die in 2021 gesteld wordt in literaire magazines en zelfs prominent in De Volkskrant: “Is Marieke Lucas Rijneveld niet veel te wit om Amanda Gorman te vertalen?” Er zijn nog heel wat mensen die daar een stellig ‘ja’ op betogen en inmiddels heeft Rijneveld de opdracht teruggegeven.
Een beetje verweesd blijf ik achter tussen mijn eigen vragen.
Wat maakt dat een gedicht van een jonge zwarte vrouw, in januari uitgesproken tijdens een inauguratie in Washington DC, tot in Leeuwarden en Warschau resoneert?
Hoe kwam het dat The River mij vol in het middenrif raakte, toen ik een 17-jarige Overijsselse middle class scholiere was en de zanger een 33-jarige arbeiderszoon uit New Jersey, USA?
Waarom raakt de Ilias nog steeds onze harten, tot Hollywoodfilms aan toe? Hoe kan een gedicht dat? Een drieduizend jaar oud gedicht, over een tienjarige oorlog tegen Troje, ons in woorden gegeven door een blinde Griek.
Kan The Hill We Climb worden vertaald in het Russisch? En in het Arabisch? Het Japans?
Wie vertaalde De avond is ongemak voor Rijneveld’s Amerikaanse uitgever? Had Amanda Gorman dat kunnen doen, gesteld dat ze Nederlands zou lezen? En wie voor haar Turkse uitgever? Op welke grond?
Waarom lezen we eigenlijk?
Als een witte vertaler de poëzie van een zwarte dichteres ‘niet volledig kan begrijpen’, kan een witte lezer dat straks dan wel? Voor wie vertaalt wie?
Is het idee dat een gedicht niet volledig begrepen kan worden door mensen met een andere kleur of ervaring, niet een pijnlijke diskwalificatie van het werk van de schrijver ervan?
Van de poëzie zelf? En van wat wij zelf zijn?
Hilary Mantel schreef een man de wereldliteratuur in en Gustave Flaubert een vrouw. Wie kan dit vertalen vanuit ‘een volledig begrijpen’, een man? Of een vrouw?
Waarom was er geen rumoer over de vertaling van Shuggie Bain, de roman van Douglas Stuart? Kon hij – opgegroeid in een Schotse achterstandswijk bij een alcoholistische moeder – volledig begrepen worden door twee Nederlandse vertaalsters zonder die ervaring?
Wat maakte dat ik betoverd en veroverd word door de science-fiction van de Chinese schrijver Cixin Liu? Door de Broken Earth-trilogie van de zwarte Amerikaanse schrijfster N.K. Jemisin? Meegesleurd wordt in de lange reis door de tijd, door Japan, Mongolië en Rusland, die Ghostwritten is, geschreven door de witte Engelse schrijver David Mitchell?
Waarom kijk ik, kleindochter van een Zuid-Hollandse boer, uit naar het nieuwe boek van Erdal Balci, zoon van Turkse migranten, maar niet naar dat van Connie Palmen?
Als we weten dat zwarte schrijvers, dichters, vertalers in Nederland minder gezien worden, minder podia krijgen; als we weten dat we ook te veel ander talent nooit zien omdat het niet in redactierolodexen en uitgeversblikvelden staat; en als andere mensen te veel podium krijgen, want bekend, want vertrouwd, want ons kent ons, want zekerheidje –
Wat is dan vrije kunst?
Wie mag wie begrenzen?
Zal het werk van Amanda Gorman ooit mogen ontstijgen aan de houdgreep van platte identiteiten waarvan – al eeuwenlang – platte denkers menen te kunnen bepalen dat ze de dichter definiëren?
Dit is de vraag die me écht pijn doet. Dat het werk van uitzonderlijke dichters, hoe hoog hun poëzie ook stijgt, nog steeds, na ál die jaren, na ál die strijd, als met een lasso uit de lucht kan worden gehaald door grondgebonden mensen die niet verder kunnen kijken dan de eigen schuttingen om hun eigen ideeën. Omlaag, gebonden, gekortwiekt en geklipt.
En ik weiger ons na eeuwen strijd voor onze universele mensenrechten, voor universele vrijheden, voor vrijheid van meningsuiting en vrije expressie, weer in die hokjes te laten intimideren; ook niet als die weg, achteruit de geschiedenis in, dit keer geplaveid is met ‘goede bedoelingen’.
Kunst is universeel.
Wij zijn universeel.
Afbeelding: TheJointStaff on Flickr (CC-BY-2.0)