Hoe ga je om met verschillende moraalsystemen in de multiculturele schoolklas? Die vraag houdt historicus Martin Harlaar al geruime tijd bezig. In deel 2 van deze serie besprak hij een hoofdstuk uit een studieboek voor pabo-studenten, waarin Marietje Beemsterboer aanbevelingen deed hoe leerkrachten het best zouden kunnen omgaan met leerlingen met een moslimachtergrond. Harlaar werd er niet blij van. Maar onlangs las hij een studieboek uit 2018. Zijn conclusie: er is nog hoop voor postmodern Onderwijsland.
In mijn vorige artikel over moraal in het klaslokaal besteedde ik aandacht aan Tamar Kopmels’ Verhalen vertellen en vragen stellen: Vakdidaktiek Levensbeschouwing & Geestelijke Stromingen[i], dat op meerdere pabo’s wordt gebruikt. Beemsterboer schreef voor dat boek het hoofdstuk Islam en dialoog in de klas. Al lezende zag ik geen dialoog voor mij, maar een leerkracht die zich voor de klas, deemoedig zwaaiend met een wit vlaggetje, over zou geven aan de ideeën van zijn leerlingen met een islamitische achtergrond.
Hoopvoller word ik van het studieboek Inleiding identiteit en burgerschap van Jos van Remundt en Marleen Boon, dat in 2018 is verschenen bij Boom uitgevers. Van Remundt is docent levensbeschouwing aan Saxion Deventer, Boon is docent godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming voor openbare basisscholen. Dit boek is wat mij betreft een aanrader voor de vele (aankomende) leerkrachten die volgens Marietje Beemsterboer geen ‘echte’ Levensbeschouwing zouden hebben.
Laten we de uitgangspunten van beide boeken eens nader onder de loep nemen. Op de achterflap van het boek van Kopmels, met daarin Beemsterboers bijdrage, lezen we: ‘Als leerlingen hun eigen levensbeschouwelijke identiteit ontwikkelen, en leren om op een constructieve manier met anderen hierover in gesprek te gaan, kunnen ze beter omgaan met (levensbeschouwelijke) verschillen in de klas en in de samenleving.’
Het gaat er hier blijkbaar vooral om dat leerkrachten de Levensbeschouwelijke identiteit van de ouders van de kinderen zo min mogelijk in de weg staan. De ‘eigen levensbeschouwelijke identiteit’ van de kinderen wordt door Kopmels en Beemsterboer klaarblijkelijk gelijkgesteld aan de Levensbeschouwelijke identiteit van de ouders.
Mag je als leerkracht op school dan niets inbrengen tegen Levensbeschouwelijke opvattingen die strijdig zijn met kerndoelen 37[ii] en 38[iii]?
Een niet fictief voorbeeld: ‘Jullie gaan allemaal naar de hel, want jullie eten varkensvlees’ zegt een zesjarig jongetje tegen zijn klasgenootjes. Niet tegenspreken, meester of juf! Het hoort bij zijn Levensbeschouwelijke identiteit, iets wat de meeste van jullie pabo-studenten en leerkrachten niet hebben.
Onderaan de betreffende kolom volgt dan nog het afsluitende zinnetje: ‘Dit boek biedt tevens materiaal om de professionele levensbeschouwelijke ontwikkeling van studenten zelf te stimuleren.’ Misschien heb je er als aankomend leerkracht zelf dus ook nog wat aan, volgens Kopmels en Beemsterboer. Mooi meegenomen.
Bij Van Remundt en Boon lezen we op de achterflap van hun boek een heel ander verhaal. Dat begint als volgt: ‘Als (basisschool)leerkracht is het belangrijk om te weten wie je bent, waar je voor staat en hoe je functioneert in onze samenleving, zodat je jouw leerlingen goed kunt begeleiden bij hun identiteitsontwikkeling en burgerschapsvorming.‘
Aankomende leerkrachten moeten volgens Van Remundt en Boon eerst maar eens bedenken waar ze zelf voor staan in onze postmoderne samenleving, waarin iedereen zijn eigen waarheid koestert en gemeenschappelijke waarden een kwijnend bestaan leiden. In deel 1, hoofdstuk 3 (titel: Durf te denken) lezen we over de tegenwoordig populaire opvatting dat iedereen recht heeft op zijn eigen waarheid: ‘Deze houding is breed geaccentueerd, omdat zo voor iedereen het leven gemakkelijker wordt: met doorvragen maak je het leven van jezelf en de ander niet leuker. Tja, en als er steeds minder overeind blijft staan, ontstaat er een leemte, een gat. Dit gapende gat, in de plaats van gezamenlijkeid en gelijke waarden, is ‘een gat in de markt’ voor populisten, religieuze extremisten, demagogen en trendwatchers.’
Van Remundt en Boon herinneren er aan dat de theoloog, ethicus, vredesactivist – en korte tijd voorzitter van de Pacifistisch Socialistische Partij – Hannes de Graaf (1911-1991) reeds in 1961 waarschuwde voor het verlies van gemeenschappelijke waarden, omdat er dan ruimte ontstaat voor radicalisme en immoralisme. We lezen: ‘Hij stelt dat men er goed aan doet om te zoeken naar gemeenschappelijke waarden, door bijvoorbeeld terug te kijken in de geschiedenis naar de klassieken en opnieuw te onderzoeken wat denkers ons te vertellen hebben. Want hoe hebben democratie en universele rechten van de mens zich in de loop der eeuwen kunnen ontwikkelen, en wat doet men er nu mee?’
Van Remundt en Boon besteden in hun boek uitgebreid aandacht aan de geschiedenis van het denken. Het boek bestaat uit drie delen. Deel 2 is helemaal gewijd aan de historische beschrijving van westerse denkstromingen: in zo’n 130 pagina’s worden tijdsbeelden geschetst van 3300 voor Christus tot heden.
In deel 3 vormt hoofdstuk 12, getiteld Denken met…, de afsluiting van het tekstgedeelte van het boek. Een kleine vijftig pagina’s lang wordt ingegaan op een bepaald aspect in het denken van achtereenvolgens Socrates, Plato, Augustinus, Eckhart, Roemi, Averroes, Thomas van Aquino, Kant, Calvijn, Spinoza, Hegel, Schopenhauer, Marx, Wittgenstein, Aletta Jacobs, Sartre en Hannah Arendt.
Een laatste citaat, de openingsalinea van het boek: ‘Onze samenleving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan levensbeschouwingen en denkers. Grote denkers, dus ‘echte’ filosofen of theologen, maar ook ontelbaar veel kleine persoonlijke ‘denkers’. Ieder voor zich heeft zo zijn eigen mening en ideeën. Maar waar zijn deze meningen en ideeën op gebaseerd? In de snelle wereld van nu is het eenvoudig je mening te ventileren en te delen met ‘de hele wereld’. Al deze meningen lokken een reactie uit en wachten op antwoord. Meningen die ongefundeerd zijn kunnen schade aanrichten in de samenleving. Daarom is het van groot belang om deze eigen meningen te baseren op kennis en inzicht. Kennis van het verloop van de geschiedenis, kennis van de grote denkers en inzicht in hun ideeën. Deze opgedane kennis en dit ontwikkelde inzicht leert je dat jouw mening voortkomt uit je eigen geschiedenis. Door je eigen geschiedenis te begrijpen en het ontwikkelen van je eigen identiteit, ben je beter in staat te communiceren met anderen en vorm te geven aan burgerschap.’
En, wil ik er samenvattend aan toevoegen, je bent als leerkracht na het bestuderen van dit boek in staat om op een gefundeerde en constructieve manier met de leerlingen, ongeacht de levensbeschouwelijke achtergrond van hun ouders, te werken aan kerndoelen 37 en 38 van het basisonderwijs.
Je witte vlaggetje kun je dan voortaan met een gerust hart thuis laten.
[i] Marietje Beemsterboer, Islam en dialoog in de klas, in: Tamar Kopmels, Verhalen vertellen en vragen stellen: Vakdidaktiek Levensbeschouwing & Geestelijke Stromingen, Groningen/Houten 2016
[ii] Kerndoel 37: ‘De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen.’
[iii] Kerndoel 38: ‘De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.’