Een van de leden van de nieuwe Europese Commissie, de Griek Margaritis Schinas, krijgt als taak ‘Bescherming van de Europese manier van leven’. Daar ontstond nogal wat ophef over, vooral omdat een van de aspecten van die taak het migratiebeleid is. Zijn taak wordt het werk van de Commissie inzake het integreren van migranten en vluchtelingen te coördineren, maar niet iedereen accepteert dat er daarbij een relatie ligt met onze manier van leven, die kennelijk bedreigd wordt.
Met deze opdracht grijpt Europa diep in in nationale debatten over de ruimte die religieuze en etnische minderheden moet worden geboden. Ik vraag me af wie daarom gevraagd heeft, en waar Europa de legitimatie vandaan haalt om een commissaris met die opdracht aan te stellen.
Het meest opvallende is dat met de benaming van zijn opdracht in feite de multiculturele samenleving wordt afgewezen, want er is kennelijk maar één Europese manier van leven. Een multiculturele samenleving houdt echter in dat er in Europese landen verschillende groepen, met een verschillende herkomst, naast elkaar leven; met elk hun eigen leefwijze, gebaseerd op eigen normen en waarden, die ze overdragen op hun kinderen. De opdracht aan Schinas houdt nu juist in dat de levenswijze van de autochtone Europeanen beschermd wordt. Daar is veel voor te zeggen, maar het is ook zeer omstreden en het is verrassend dat Frans Timmermans hiermee heeft ingestemd.
De vraag is ook in hoeverre er een specifiek ‘Europese’ manier van leven bestaat. Normen en waarden verschillen in Europa van land tot land, en hebben vaak meer gemeen met die in landen buiten Europa. West-Europese opvattingen over de gewenste machtsafstand zie je terug in voormalige Engelse koloniën als de VS en Australië; Zuid-Europese opvattingen over machtsafstand in Zuid-Amerika en Oost-Europese in Azië.
Toch presenteren we onze waarden graag als universele waarden, terwijl ze zeker in de Arabische wereld niet op grote schaal worden gedeeld. Voorzover de landen in Europa een bepaalde levensstijl delen, kunnen we dat daarom beter de Westerse levensstijl noemen dan de Europese – maar daar houden ze in Brussel niet zo van, omdat ze daar graag de uniciteit van Europa willen benadrukken.
Er zijn twee aspecten aan onze manier van leven die we niet terugzien in de meeste islamitische landen en die door salafistische moslims hier bestreden worden – zoals de recente onthullingen van NRC en Nieuwsuur over salafistische moskeescholen laten zien. De ene is dat wij leven in een democratische rechtsstaat die ons gewetensvrijheid garandeert, de tweede is dat ieder vrij is in zijn liefdesleven. Beide aspecten van onze manier van leven zijn overigens onder autochtone Europeanen ook niet onomstreden. In verschillende Oost-Europese landen staat de democratische rechtsstaat onder druk en ook homoseksualiteit is daar omstreden, net zoals onder Nederlanders die de Nashville-verklaring onderschrijven.
Maar het is ook niet zonder risico’s te stellen dat onze manier van leven beschermd moet worden. Als ik zestig jaar terugkijk, zie ik dat er heel wat in onze manier van leven is veranderd, waarbij een Europese Commissaris die de Europese manier van leven moest beschermen alleen maar in de weg had gezeten. Zo was geboortebeperking toen nog heel omstreden en abortus verboden. Echtscheiding mocht alleen als er sprake was van overspel en homoseksuelen werden gediscrimineerd.
Onder de katholieken gingen jongens en meisjes naar aparte scholen en ook op openbare scholen hadden jongens en meisjes gescheiden gymnastiekles. Toen we in 1957 een schoolreisje naar Zuid-Limburg maakten, werd de meisjes op het hart gedrukt geen lange broek te dragen. Dat gold later ook voor meisjes op de universiteit. Bij de bètavakken was de eerste rij in de collegezaal gereserveerd voor meisjes, niet formeel, maar bij wijze van traditie. Een ‘mos’ heette dat toen – meervoud: ‘mores’. Allemaal aspecten van onze manier van leven waar gelukkig een eind aan is gekomen.
Het zou nog tientallen jaren duren voor homoseksuelen onderling mochten trouwen, en het was maar goed dat de tegenstanders niet een Eurocommissaris te hulp konden roepen die het huwelijk als verbintenis tussen man en vrouw als aspect van de Europese manier van leven beschouwde, zoals het eerste paarse kabinet dat nog vond. Inmiddels wordt in Nederland het homohuwelijk geaccepteerd als deel van onze manier van leven, maar dat geldt lang niet overal in Europa.
Over tien jaar is het wellicht de vraag of vlees eten deel uitmaakt van de Europese manier van leven. De boerenlobby zal zich daarop beroepen, want de kans is het grootst om in Europa nog een meerderheid te verwerven, terwijl de groene partijen juist zullen claimen dat dat een nationale bevoegdheid is. In de opdracht aan Schinas wordt wel de werking van de arbeidsmarkt als specifiek aspect van onze leefwijze aangemerkt, maar niet de vraag in wat voor maatschappij we willen dat nieuwkomers integreren. Voor mij zouden daarbij cruciaal zijn: de handhaving van de democratische rechtsstaat en het recht op seksuele autonomie.
Bij het handhaven van de democratische rechtsstaat speelt de Europese samenwerking al tientallen jaren een rol die zijn wortels heeft in de economische samenwerking – zij het dat dat van oudsher meer een zaak is voor de Raad van Europa dan voor de Europese Unie. Vaak overheerst daarbij echter de passiviteit: toen in 1967 in Griekenland de kolonels de macht grepen, was er in de Raad van Europa nauwelijks draagvlak voor acties tegen dat land, laat staan dat de monarchieën in Europa ooit gehouden worden aan het verbod op discriminatie naar geboorte – zoals dat is opgenomen in het Verdrag van Lissabon.
Handhaving van de democratische rechtsorde als bescherming van onze manier van leven betekent opkomen tegen autoritaire tendensen in Polen en Hongarije. Daarbij zou Schinas het stokje moeten overnemen van Frans Timmermans. Bij de democratische rechtsstaat hoort dat oproepen tot geweld tegen afvalligen en mensen met een andere levenswijze strafbaar zijn.
Als het over seksuele autonomie gaat, vinden salafisten dat jongens en meisjes vanaf de puberteit elkaars gezelschap zo veel mogelijk moeten mijden, en dat meisjes zich zo veel mogelijk moeten verhullen – kennelijk moet tot elke prijs worden vermeden dat ze verliefd op elkaar worden. Ook dat is duidelijk in strijd met onze manier van leven, maar de vraag is hoeveel ruimte daarbij aan minderheden moet worden gegund.
Er zijn goede redenen de salafistische levenswijze af te wijzen. Ik denk niet dat jongens en meisjes die elkaar niet aan mogen kijken, daar gelukkiger van worden. En een situatie waarin een deel van onze jeugd te horen krijgt dat de anderen onfatsoenlijk leven, draagt ook niet bij aan de maatschappelijke cohesie.
Maar moet je het daarom ook verbieden? En hoe zou zo’n verbod eruit moeten zien? Of geldt ook hier de aan Voltaire toegeschreven uitspraak ‘Ik ben het volledig met u oneens, maar ik zal mij dood vechten voor uw recht dit te zeggen’?
Dat laatste ben ik eerlijk gezegd niet van plan.
De onderwijswetgeving zal in ieder geval zo aangepast moeten worden dat het bijzonder onderwijs niet als splijtzwam in de samenleving fungeert. Als je dat vindt, en dus ouders het recht ontzegt via gesubsidieerd onderwijs hun kinderen een levenswijze op te dringen die de grote meerderheid in Nederland afwijst, dringt zich vanzelf de vraag op of je dan niet beter voor inclusief onderwijs kunt kiezen – waarbij, naar de oude leuze, kinderen ‘onverdeeld’ naar de openbare school gaan.
Het lijkt me beter dat de discussie daarover in de Tweede Kamer wordt gevoerd – los van de oekazes van commissaris Schinas.