Ooit had Nederland een progressieve inkomstenbelasting. Dat betekende dat je, naarmate je meer verdiende, ook meer belasting betaalde over elke extra gulden die je verdiende. Zo was de inkomensverdeling na belastingheffing gelijkmatiger dan die daarvoor, en ‘droegen de sterkste schouders de zwaarste lasten’. Ooit beschuldigde Ed van Thijn als vertegenwoordiger van de PvdA het CDA ervan dat men daar dacht dat het in Nederland de handarbeiders waren die de sterkste schouders hadden, maar letterlijk genomen was dat misschien ook wel zo.

Die progressie in de inkomstenbelasting is inmiddels echter in zijn tegendeel verkeerd. Ik merkte dat toen ik dit jaar mijn belastingaangifte deed, en de keuze had onze giften aan Vrij Links en andere goede doelen in aftrek te brengen op mijn eigen inkomen of op dat van mijn vrouw. Omdat mijn eigen inkomen hoger is, dacht ik dat ik ze het beste kon aftrekken van mijn eigen inkomen, maar dat bleek niet uit te komen: hoewel mijn vrouw minder pensioen krijgt dan ik, bleek haar marginale belastingpercentage hoger, door de ouderdomskorting*.

Het is weer zo’n geval van: is dit beleid, of is er over nagedacht?

Nu is dit op zichzelf niet meer dan een curiosum, maar het verschijnsel dat het niet de sterkste schouders zijn die worden geconfronteerd met de hoogste marginale druk, zie je op een veel grotere schaal. Het kwam naar voren toen bleek dat mensen in de gezondheidszorg die hadden overgewerkt in de coronatijd, soms niets overhielden van hun vergoeding daarvoor, door ons ingewikkelde systeem van inkomensafhankelijke regelingen. Er worden toeslagen verstrekt die afnemen met de groei van het bruto-inkomen, of bijdragen gevraagd die juist met het inkomen toenemen.

Politieke uitruil

De toeslagen zijn ooit bedacht op het wetenschappelijk bureau van het CDA, in de tijd van Klink en Balkenende, zonder brede maatschappelijke discussie. Wouter Bos had het indertijd als staatssecretaris voor de belastingen over een ‘kerstboom aan toeslagen’, maar nam het verder niet erg serieus. Dat het stelsel toch vrij geruisloos is ingevoerd kwam door de wonderbaarlijke terugkeer van het CDA in de slipstream van de Fortuyn-revolutie. Maar het tweede kabinet Rutte maakte er dankbaar gebruik van, omdat het een uitruil tussen PvdA en VVD mogelijk maakte.

Voor de PvdA stonden daarbij voorop de inkomenspositie van de laagbetaalden en de toegankelijkheid van voorzieningen voor hen. De VVD wilde een laag toptarief, wat lage overheidsuitgaven vereiste. De oplossing was de prijs van overheidsvoorzieningen inkomensafhankelijk te maken, net als kortingen bij de belastingheffing. Dat soort voorzieningen moest gereserveerd blijven ‘voor wie het echt nodig had’, en kostte ‘de belastingbetaler’ dan minder geld.

Toeslagen waren een middel om de netto kosten van voorzieningen omlaag te brengen. Het begon al in de jaren zeventig met de individuele huursubsidie, die in de plaats kwam van objectsubsidies die de huren voor iedereen laag hielden. Dat laatste was natuurlijk niet eerlijk. Daarna kwam de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag, en het kindgebonden budget. Daarnaast kwam er de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet. Binnen de inkomstenbelasting werden de algemene heffingskorting en de ouderenkorting inkomensafhankelijk. Bij de studiefinanciering kwam er de aanvullende beurs voor studenten van wie de ouders weinig verdienden, en werd er via het ‘sociale’ leenstelsel meer uitgeleend, zodat inkomensafhankelijke terugbetalingen ook toenamen. En ik zie waarschijnlijk nog wel iets over het hoofd.

Schrijnende gevolgen, juist bij de lage inkomens

Al deze regelingen komen erop neer dat je wanneer je een euro meer verdient, daarvan een deel kwijtraakt omdat hetzij de toeslag of de heffingskorting afneemt, dan wel de inkomensafhankelijke bijdrage toeneemt. Maar boven een bepaald bedrag heb je daar geen last meer van, omdat dan de toeslag geheel is afgebouwd, of het maximum van de bijdrage is bereikt.

Dit alles betekent dat, terwijl wij doen alsof ons belastingstelsel progressief is, de werkelijkheid omgekeerd is. Juist mensen met lage inkomens houden weinig over van elke extra verdiende euro. Overwerk levert daardoor vaak weinig op, zoals schrijnend naar voren kwam na de coronacrisis, en het stimuleert ook niet om extra dagen te gaan werken, waardoor het lastig is genoeg mensen in het onderwijs en de zorg te krijgen.

In een vorig artikel pleitte ik voor meer economische gelijkheid, maar dat betekent niet dat je elke financiële prikkel om te werken moet wegnemen. Het toeslagenstelsel heeft gemaakt dat dat nu in veel gevallen wel gebeurt aan de onderkant van inkomstenverdeling, terwijl aan de bovenkant de marginale belastingdruk lager is dan ooit. Daarbij is die gelijkheid ongelijk verdeeld, wat je overhoudt van een extra euro hangt af van de voorzieningen waar je gebruik van maakt.

Daar komt bij dat het stelsel erg ondoorzichtig is, doordat haast elke regeling zijn eigen systematiek en zijn eigen grensbedragen kent. Wie er in loon op vooruit gaat overziet daar dan ook vaak de consequenties niet van, en kan geconfronteerd worden met fikse terugbetalingen en zo in financiële problemen komen.

Geen toeslagen maar gratis voorzieningen

Wat te doen? We moeten niet het kind met het badwater weggooien en de inkomenspositie van mensen aan de onderkant aantasten of de toegang tot voorzieningen voor hen onmogelijk maken. Maar wat we wel kunnen doen is voorzieningen waarvan we vinden dat ze voor iedereen bereikbaar moeten zijn, gratis beschikbaar stellen in plaats van met toeslagen te werken.

Dat is helemaal niet zo raar. In het basis- en voortgezet onderwijs hoef je geen schoolgeld te betalen, hoeveel je ook verdient. Dat kan ook bij de kinderopvang, zoals voorgesteld in de initiatiefnota van het D66-kamerlid Steven van Weyenberg. Ik zou van de gezondheidszorg een basisvoorziening maken, waarbij elk ziekenhuis zijn eigen budget krijgt. Zorgverzekeraars, verzekeringspremies, zorgtoeslag, bijdrage zorgverzekeringswet, het kan allemaal weg wanneer we het dogma van de marktwerking in de gezondheidszorg opgeven. In plaats van inkomensafhankelijke kortingen bij de belastingheffing komen er weer vaste bedragen.

De voorzieningen worden zo niet duurder, maar de last daarvan wordt anders over de bevolking verdeeld. Dat kan door hogere en meer progressieve tarieven in de inkomstenbelasting.

Zeg niet dat dat werken ontmoedigt, want dat geldt voor het huidige systeem nog veel meer. Juist mensen die veel verdienen vinden hun werk vaak ook heel leuk. En tegenover de hogere tarieven staat dat onderwijs en gezondheidszorg gratis worden. Maar als we toch bezig zijn, er zijn ook nog andere mogelijkheden om basisvoorzieningen te financieren. Van Weyenberg noemt terecht de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek. Maar de belastingen op het bedrijfsleven zijn tegenwoordig ook waanzinnig laag.

Er is alleen één toeslag waar ik voorzichtig mee zou zijn, dat is de huurtoeslag. Die gaat er bij Van Weyenberg ook aan. Die toeslag is geïntroduceerd om hogere huren aanvaardbaar te maken bij stadsvernieuwingsprojecten. Er komen dan betere huizen, maar de lonen van degenen die daar in wonen gaan niet omhoog. Vroeger werd dat opgelost met objectsubsidies, maar daar lees ik niets over bij Van Weyenberg.

Later werd de hogere huur gecompenseerd met individuele huursubsidie, tegenwoordig huurtoeslag geheten. Er was altijd wantrouwen bij huurders of die toeslag wel zou blijven. Consequentie van afschaffen van de huurtoeslag zou zijn dat de objectsubsidie terugkomt. Maar dat is lastig omdat woningen een voorziening zijn, maar er door kwaliteitsverschillen ook zoiets is als een woningmarkt. Daarom zou ik het vertrouwen in de huurtoeslag niet verder aantasten.

Maar voor het overige moeten de voorzieningen waarvoor nu de toeslagen gelden worden aangeboden als basisvoorziening, gefinancierd uit algemene belastingen. Daarbij keert de progressie in de inkomstenbelasting terug, in plaats van de huidige wirwar van inkomensafhankelijke regelingen waarbij juist mensen met een laag inkomen er nauwelijks op vooruitgaan als ze overwerken of een dag meer gaan werken. Ze zullen dan ook minder met onverwachte terugvorderingen te maken krijgen.

* Dat zit zo: wij zitten voor de inkomstenbelasting allebei in schijf 3 (tussen € 34.818 en
€ 68.507), waar vorig jaar een marginaal tarief van 38,1% gold, maar tussen € 36.783
en € 47.423 werd je ook geconfronteerd met de afbouw van de ouderdomskorting,
waardoor en nog 15% bovenop kwam. Voor ouderen in dit afbouwtraject was het
marginale tarief dus in feite 53,1%, nog iets meer dan het tarief in schijf 4, van
51,75%.

 

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.

Vorig artikelDenkdwang: het gevaar van de nieuwe institutietaal
Volgend artikelWaarom wordt de oplossing voor de energietransitie genegeerd?
Paul Bordewijk (1943) was onder andere wethouder in Leiden voor de PvdA. Hij publiceert regelmatig over politiek en bestuur in verschillende media, op dit moment vooral in Socialisme & Democratie en het digitale magazine De Leunstoel.