Politicoloog Merijn Oudenampsen stelt dat de Fortuyn-opstand niet van onderop is gekomen, maar dat Fortuyn de kiezers zijn denkbeelden had aangepraat. Paul Bordewijk is het niet met Oudenampsen eens: ‘Er was ook vóór de electorale opkomst van Fortuyn in Nederland al heel wat te doen over de komst van immigranten’.
Merijn Oudenampsen heeft wat hij zelf noemt een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-opstand geschreven, De conservatieve revolte. Het is de Nederlandse versie van zijn proefschrift The Conservative Embrace of Progressive Values, waar hij begin dit jaar in Tilburg op gepromoveerd is. Dankzij financiële ondersteuning van twee particuliere fondsen is er nu een Nederlandse tekst beschikbaar. Maar ik blijf het raar vinden dat een proefschrift over een cruciaal moment in de Nederlandse geschiedenis in eerste instantie in het Engels verschijnt.
Oudenampsen is niet van de straat. Het boek geeft veel informatie over de ontwikkeling van Nieuw Rechts in Amerika. Hij laat duidelijk zien dat inzake het verschil tussen het neoliberalisme en het neoconservatisme sommige Nederlandse politicologen nog wel enige bijscholing kunnen gebruiken (p. 34/35). Maar op drie belangrijke punten ben ik het niet met hem eens. Dat betreft de herkomst van ideeën, de feitelijke doorwerking van Fortuyns denkbeelden, en het overnemen van linkse waarden door rechts. Dit laatste noemt Oudenampsen de ‘stelling’ van zijn boek, zoals dat ook in de titel van zijn proefschrift tot uitdrukking kwam.
Ideeën
Ideeën doen ertoe in de geschiedenis. Maar Oudenampsen heeft alleen oog voor ideeën die teruggaan op een invloedrijk auteur, en vervolgens ingang vinden bij het publiek. ‘Het was niet het electoraat maar Fortuyn die bepaalde thema’s op de agenda zetten en zo een doorbraak wist te forceren’ (p. 98).
Dat ideeën teruggaan op een gezaghebbend auteur zien we vooral in de economie, zoals bij Marx, Keynes, Hayek en Friedman. Maar of die ideeën ingang vinden hangt niet alleen af van de overtuigingskracht van de auteur, maar het is ook de vraag of die ideeën een oplossing in het vooruitzicht stellen voor een actueel maatschappelijk probleem. De Mont Pélérin Society van Hayek en Friedman, die al decennia het neoliberalisme propageerde, had pas succes toen de leer van Keynes geen overtuigend antwoord meer gaf op de problemen.
Veel andere bewegingen zijn echter helemaal niet terug te voeren op één ideoloog. Dat gold bijvoorbeeld voor de beweging van de jaren zestig, maar ook de huidige beweging van de gele hesjes in Frankrijk is spontaan opgekomen.
Aanpassing van het immigratiebeleid
Was nu Fortuyn de grote ideoloog van de aanpassing van het Nederlandse immigratiebeleid na 2000, zoals Keynes de ideoloog was van de conjunctuurpolitiek, en Hayek die van het neoliberalisme? Oudenampsen beroept zich erop dat volgens het Nationaal Kiezersonderzoek er in de jaren negentig geen groeiende afkeer van minderheden was te constateren. Dat zou tegenspreken dat Fortuyn zijn succes er vooral aan te danken had dat hij formuleerde wat mensen toch al vonden, en aantonen dat Fortuyn de mensen die afkeer zelf aanpraatte.
Oudenampsen vergelijkt de accommoderende manier waarop werd gereageerd op de opkomst van Fortuyn, bijvoorbeeld door de LPF op te nemen in het eerste kabinet-Balkenende (p. 90), met de manier waarop het kabinet De Jong reageerde op de woelingen in de jaren zestig. Hij noemt daarbij ook de nieuwe Vreemdelingenwet van Job Cohen, die volgens hem het Nederlandse asielbeleid tot een van de strengste in Europa maakte. Maar die wet is van eind 2000, vóór de electorale opkomst van Fortuyn. Die was toen nog niet eens tot lijsttrekker van Leefbaar Nederland gekozen. Dat Oudenampsen een wet uit 2000 verklaart uit een electorale ontwikkeling in 2002 is wat eigenaardig voor iemand die graag anderen wijst op feitelijke onjuistheden.
Er was ook vóór de electorale opkomst van Fortuyn in Nederland al heel wat te doen over de komst van immigranten, en in het bijzonder immigranten uit moslimlanden. Dat had te maken met aanpassingsproblemen, maar ook met onversneden racisme. In 1994 behaalden CD en CP’86 bij de raadsverkiezingen in Rotterdam samen al een kleine 14%.
Antifascisme
In de jaren zestig en zeventig waren er rellen in verschillende steden, wat leidde tot een grote bezorgdheid over herleving van het fascisme, vooral toen het anti-immigratiesentiment organisatorisch vorm kreeg in de Centrumpartij van Hans Janmaat. In korte tijd ontstond een tegenbeweging, die vaak zeer intimiderend te werk ging. Mensen die steunbetuigingen hadden getekend voor kandidatenlijsten van de Centrumpartij werden thuis bezocht, en bij een congres in Kedichem (1986) werd de vergaderlocatie in brand gestoken, zonder dat dat bij andere partijen tot grote verontwaardiging leidde.
Mede door de actieve rol van de Anne Frankstichting werden moslims gezien als de nieuwe joden, en dat legde een zware hypotheek op elke mogelijke discussie. De beschuldiging van fascisme is een buitengewoon venijnig wapen, zoals in die tijd ook de criminoloog Wouter Buikhuisen merkte toen hij onderzoek wilde doen naar biologische oorzaken van criminaliteit. In 1979 zei koningin Juliana nog in de Troonrede: ‘Ons land is vol, ten dele overvol’. Een paar jaar later kon je dat maar beter niet meer zeggen. Het ‘Raam van Overton’ was in korte tijd sterk naar links getrokken. Dit antifascisme was ook veel meer een spontane beweging dan geïnspireerd op een gezaghebbende auteur.
Van eisen aan immigranten om zich aan te passen kon geen sprake zijn. De overheid probeerde zoveel mogelijk met migranten in hun eigen taal te communiceren, en hun kinderen kregen op school les in de eigen taal en cultuur – althans, de dominante taal en cultuur van het land waaruit ze afkomstig waren, want dat betekende niet altijd dat dat ook écht hun eigen taal en cultuur was.
Kentering
Intussen gebeurden er wel dingen waar politici zich zorgen over maakten, al was het riskant daarmee naar buiten te komen. Terwijl Nederlanders steeds meer gewend waren vrijmoedig over de christelijke god te spreken, ontstond er gedoe over meningsuitingen die moslims kwetsend vonden, zoals de film Dood van een prinses en het boek De Duivelsverzen van Salman Rushdie. In 1990 riep de Turkse Omroepstichting via de Amsterdamse kabel op om afvalligen te doden, net als meisjes die buitenechtelijke seks hadden gehad.
In 1991 doorbrak Frits Bolkestein het stilzwijgen van de politici van de grote partijen over dit soort verschijnselen. Het kwam hem op de gebruikelijke verwijten van ‘onderbuikgevoelens’ te staan, maar hij had wel succes, zowel electoraal als beleidsmatig. Overheidsbeleid werd veel meer gericht op integratie, Turkse en Marokkaanse Nederlanders werden niet meer in de taal van hun land van herkomst aangesproken, en het onderwijs in eigen taal en cultuur stierf een zachte dood.
In 1998 kwam er een minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid (Roger van Boxtel) en in 2000 werd de reeds genoemde nieuwe Vreemdelingenwet aangenomen, allemaal voordat Fortuyn een rol ging spelen in de politiek. De oververtegenwoordiging van migranten in de criminaliteit werd bespreekbaar. In 1997 constateerde ik in een column in Intermediair dat wie het daar vijftien jaar daarvoor over gehad had, voor fascist was uitgemaakt. Het Raam van Overton was weer de andere kant op geschoven.
Wanneer er iemand als auctor intellectualis van het nieuwe beleid moet worden aangewezen is dat dus Bolkestein, en niet Fortuyn. In die zin is het ook terecht dat Bolkestein op de omslag staat van Oudenampsens boek. Alle boeken die Fortuyn geschreven heeft ten spijt, kun je ook geen andere maatschappelijke verandering op Fortuyns conto schrijven. In de economie is het neoliberalisme dominant gebleven, inclusief de door Fortuyn bestreden schaalvergroting, Ook de deconfessionalisering is doorgegaan, ondanks de (joods-)christelijke wortels van onze beschaving waar Bolkestein én Fortuyn zich op beriepen.
Geschreeuw
Toch kun je niet ontkennen dat er iets veranderd is door het optreden van Fortuyn. Ik denk dat het vooral het geschreeuw op rechts is, dat we eerst bij Fortuyn en nu bij Wilders en Baudet vinden. Bolkestein zette de discussie ook op scherp, maar had het niet zoals Fortuyn over een ‘achterlijke cultuur’, en niet over ‘kopvodden’ (Wilders) of over ‘dobbernegers’ (Annabel Nanninga, leider van FvD in Amsterdam). Die schreeuwcultuur vinden we ook op een site als GeenStijl en bij veel individuele ‘reaguurders’ die midden in de nacht de frustratie dat hun vrouw niet wilde vrijen afreageren door eerst een flinke slok te nemen en daarna vanachter hun toetsenbord aan te geven hoe de wereld in elkaar zit. Dat heeft deze maatschappij niet plezieriger gemaakt. Bij links kunnen ze er trouwens ook wat van.
Oudenampsen constateert verder terecht dat Nieuw Rechts in Nederland anders dan in Amerika linkse waarden omarmt, zoals vrouwenrechten en homo-acceptatie, en dat veel kritiek op de islam daar ook op gebaseerd is. Maar hij doet of dat allemaal opportunisme is, en of rechtse politici niet vanuit zichzelf dergelijke waarden kunnen koesteren. Daarbij verzuimt hij erop te wijzen dat aan de linkerkant van het politieke spectrum de situatie omgekeerd is: daar verzaakt men vaak progressieve waarden zodra het om de islam gaat. Dat blijkt ook uit veel kritiek op Vrij Links.
Maar wanneer links het af laat weten kun je de homoseksuele docent die gepest wordt door zijn islamitische leerlingen, of de Jood die zich niet als zodanig durft te vertonen in het openbaar, niet kwalijk nemen dat hij zich wendt tot een partij die in ieder geval verbaal voor hem opkomt, zoals de VVD.
Het is overigens nog maar de vraag hoe duurzaam dat zal blijken. Wilders wordt nu rechts ingehaald door clubjes die de erfenis van de jaren zestig afwijzen als ‘cultuurmarxisme’ en klagen over de feminisering van onze cultuur. Die moeten het goed kunnen vinden met conservatieve imams. Rechtse waarden worden dan weer omarmd door rechtse groeperingen, zoals de homofobie van Johan Derksen.
Daar wordt de maatschappij niet beter van, maar het heeft wel iets vertrouwds.
Update: Merijn Oudenampsen heeft via Twitter gereageerd op dit artikel en stelt dat een aantal van de hierboven genoemde standpunten niet in zijn boek voorkomen. Paul Bordewijk heeft via zijn eigen website gereageerd op deze kritiek.
Foto: M.M.Minderhoud