Paul Bordewijk onderscheidt kiezers in vier groepen: links-sociaal, links-liberaal, rechts-liberaal en rechts-sociaal. Politicologen schatten in dat een rechts-sociale partij een behoorlijk aantal kiezers aan zich zou kunnen binden. Echter: ‘Je kunt geen partij oprichten omdat je vanuit een soort marktanalyse gezien hebt dat er een basis voor is, maar je zult er zelf in moeten geloven.’ En daar ziet Paul Bordewijk een probleem.
Je kunt de politieke opvattingen in de westerse wereld op verschillende manieren ordenen. Tot voor kort was het gebruikelijk om één dimensie te hanteren: links stonden daarbij degenen die streefden naar een grote rol van de overheid in de economie, om zo inkomensgelijkheid en bestaanszekerheid te bevorderen; rechts degenen die dat juist niet wilden, omdat zij bang waren dat mensen zich dan onvoldoende gingen inspannen. Dit was niet alleen een waarden- maar ook een belangenconflict: mensen met lage inkomens, destijds arbeiders geheten, stemden vooral links, hogere inkomens vooral rechts.
Tegenwoordig wordt naast de economische een culturele dimensie onderscheiden. Terwijl bij de klassieke links-rechts-tegenstelling binnenlandse solidariteit onderscheidend is, geldt dat bij de nieuwe tegenstelling ruw gesproken voor internationale solidariteit. Links is dan voor het ruimhartig toelaten van migranten, wil ook meer rekening houden met hun gevoelens – zoals in de Zwarte-Pietdiscussie – en is voor ontwikkelingssamenwerking en voor Europese integratie. De rechts-sociale kiezer daarentegen ervaart migranten als concurrenten op de arbeidsmarkt.
Rechts onderscheidt zich ook door een voorkeur voor een meer hedonistisch leefpatroon. Daarom prijst Rutte de VVD aan als de ‘Vroempartij’. Dit verklaart ook de schijnbare contradictie dat juist de klimaatontkenners het meest voor kernenergie zijn. Rechts wil vooral onze levensstijl handhaven, en ziet die bedreigd door de berichten over de klimaatverandering, terwijl het links wel goed uitkomt dat er een nieuw argument is om onze consumptie te matigen. Kernenergie maakt onze levensstijl gemakkelijker te handhaven en wordt daarom door rechts toegejuicht, terwijl het voor links een extreme uiting is van een vertechniseerde wereld.
Er zijn nog wel meer verschillen die samenhangen met de lifestyle: cultureel links is voor subsidies aan moderne kunst waar rechts van huivert en beschouwt huizen met puntdaken als kneuterig, terwijl rechtse kiezers daar graag in wonen. Ook hier spelen belangen een rol: juist de cultureel linkse kiezer bezoekt graag tentoonstellingen. Een belangrijk onderscheid is ook de opvatting over criminaliteit, waarbij cultureel rechts voor strenger straffen kiest. En een opvallende tegenstelling zien we in de omgang met dieren: cultureel rechts eet ze graag zelf op, maar verzet zich tegen het lijden van dieren in de natuur, terwijl cultureel links neigt tot vegetarisme, maar wel de wolf een lekker vers geitje gunt.
Vier groepen kiezers
Je kunt zo vier groepen kiezers onderscheiden, waarbij ik voor de economische tegenstelling het begrippenpaar sociaal en liberaal hanteer, en voor de culturele tegenstelling links en rechts. Er zijn dan dus vier kiezersgroepen: links-sociaal, links-liberaal, rechts-liberaal en rechts-sociaal. Bij de presidentsverkiezingen in Amerika in 2016 en in Frankrijk in 2017 waren deze groepen duidelijk zichtbaar. In Amerika was Clinton de kandidaat van links-liberaal, Sanders die van links-sociaal, Jeb Bush die van rechts-liberaal en Trump die van rechts-sociaal – dat wil niet zeggen dat Trump zelf rechts-sociaal was, wel dat hij de rechts-sociale kiezer, met succes, naar de mond praatte.
In Frankrijk was Macron de kandidaat van links-liberaal, Mélenchon die van links-sociaal, Le Pen die van rechts-sociaal en Fillon die van rechts-liberaal. Ook hier kun je je bij Le Pen afvragen hoe sociaal zij echt was, maar je leest bijvoorbeeld in Terug naar Reims, van de Franse socioloog en filosoof Didier Éribon, dat zijn familie vroeger communistisch stemde en later overging naar het Front National.
In Nederland is de zaak ingewikkelder, door ons meerpartijenstelsel. Er is duidelijk één links-liberale partij, die zichzelf zo ook noemt: D66. VVD en CDA vallen in de categorie rechts-liberaal en PvdA, SP en GroenLinks zijn links-sociaal. Onder Halsema en Sap heeft GroenLinks een uitstapje naar links-liberaal gemaakt, maar dat is slecht bevallen. Ook de Partij voor de Dieren en de ChristenUnie kun je het best onderbrengen bij links-sociaal. 50Plus vist met zijn economische standpunten ook in deze vijver, maar is verder onduidelijk. Al met al is het dus dringen op links-sociaal.
Stil daarentegen is het in het rechts-sociale kwadrant. Toch schatten politicologen dat 30% van de kiezers daartoe behoort. Er zijn twee nichepartijen die je hier kunt plaatsen, DENK en de SGP, die allebei het linkse levensgevoel afwijzen, maar die voor de seculiere rechts-sociale kiezers niet interessant zijn. Een aanzienlijk deel van deze groep stemt op de PVV, maar daarmee is dat nog geen sociaal-rechtse partij – al schiet men af en toe een losse flodder af om het laagbetaalde deel van het electoraat te behagen.
In het verleden is het wel gebeurd dat de PVV samen met PvdA en SP sociale punten realiseerde. In 2012 hielp de PVV de voorstanders van een scheiding binnen de accountancy tussen controle en advisering aan een meerderheid, en in 2014 de voorstanders van de Wet normering topinkomens, maar sinds het vertrek van Albert van Vliet uit de PVV-fractie hebben dergelijke ad-hoc-coalities zich niet meer voor gedaan.
De afwezigheid van een rechts-sociale partij die aantrekkelijk is voor seculiere kiezers, heeft gevolgen voor de representativiteit van de Tweede Kamer. Het is alweer even geleden dat dat onderzocht is, maar in 2006 bleek dat er onder de bevolking meer steun is voor verkleining van de inkomensverschillen en voor hardere straffen dan onder Tweede Kamerleden, en minder voor multiculturalisme en de Europese integratie. De Tweede Kamer was toen dus linkser dan de bevolking in cultureel opzicht, en rechtser in economisch opzicht.
Representativiteit
De vraag is of je dat erg vindt. Moet je aan de Tweede (en ook de Eerste) Kamer de eis stellen dat die representatief is voor de kiezers? Wilders vindt van wel, en noemde daarom de Tweede Kamer een nepparlement. Veel voorstanders van het corrigerend referendum stellen impliciet ook deze eis wanneer ze het referendum bepleiten, als noodrem voor het geval de Tweede Kamer iets besluit waar de meerderheid van de bevolking niet achter staat. Tijdens het kabinet Rutte II was dat ook het standpunt van de PvdA, ook al nam dat kabinet de ene maatregel die het bij een referendum niet gehaald zou hebben na de andere.
In de Grondwet wordt die eis van representativiteit niet gesteld. Integendeel, de Kamerleden stemmen ‘zonder last’, wat toch eerder in de andere richting wijst. In zijn klassieke boek Problemen der Democratie uit 1934 verdedigde SDAP-ideoloog W.A. Bonger dat, net als bij het kiezen van bestuursleden van verenigingen, ook bij de keuze van politici selectie op bekwaamheid een essentieel element is – en je kunt het Kamerleden die op die manier geselecteerd zijn niet kwalijk nemen wanneer ze hun eigen overtuiging volgen.
De Tweede Kamer zou representatiever worden wanneer er een rechts-sociale partij zou opstaan die zich ook op de seculiere kiezer richt, en niet zoals DENK en de SGP gebonden is aan een bepaalde godsdienstige stroming. De partij Nieuwe Wegen, opgericht door oud-PvdA-kamerlid Jacques Monasch wordt wel als een poging daartoe gezien, bij voorbeeld door Hakhverdian en Schakel in Nepparlement? Die partij heeft bij de laatste Kamerverkiezingen echter heel weinig voor elkaar gekregen, ondanks het grote kiezerspotentieel.
Ik denk dat elke poging in deze richting tot mislukken gedoemd is. Je kunt geen partij oprichten omdat je vanuit een soort marktanalyse gezien hebt dat er een basis voor is, maar je zult er zelf in moeten geloven. Je moet dan zélf wel voor nationale solidariteit zijn, maar tegen internationale solidariteit. Zo’n houding zie je bij mensen die persoonlijk belang hebben bij nationale solidariteit, dus de mensen die uit zichzelf weinig verdienen, maar niet bij mensen bij wie dat belang ontbreekt.
Vroeger zaten er veel mensen in de politiek die door armoede geen kans hadden gekregen in het reguliere onderwijs en zich bijvoorbeeld op hadden gewerkt via vakbondsscholen. Tegenwoordig zijn ook vakbondsbestuurders hoogopgeleid. Daarom denk ik dat het opleidingsniveau van de sociaal-rechtse kiezers onvoldoende is om daar politici uit te rekruteren die voldoende dossierkennis en andere politieke vaardigheden kunnen opbouwen, en dat daarmee zo’n partij tot mislukken gedoemd is. Maar het kan ook anders lopen: de SP is begonnen als rechts-sociale partij, die door het grotendeels hoogopgeleide kader geleidelijk in de richting van links-sociaal getrokken.
Nu kun je ook verschillend aankijken tegen de diverse aspecten van het gebrek aan representativiteit van de Tweede Kamer. Dat de Kamer in cultureel opzicht linkser is dan de bevolking, komt door de andere waarden van hoogopgeleiden. Dat kwam bij voorbeeld tot uitdrukking bij het referendum over de Europese Grondwet in 2005. Toen was ik het eens met de laagopgeleiden, maar ik moet er niet aan denken dat de omgang met asielzoekers uit Syrië per referendum geregeld zou zijn.
Uiteenlopende belangen
Dat de Kamer in economisch opzicht rechtser is, komt echter door uiteenlopende belangen. Tweede Kamerleden verdienen nu eenmaal meer dan de gemiddelde Nederlander, daar valt weinig aan te doen, en ze deden dat vaak ook al voor ze in de Kamer kwamen. Daardoor identificeren ook Kamerleden van linkse partijen zich vaak meer met de belangen van hoog gesalarieerden dan ze zich realiseren. Dat komt vooral tot uitdrukking in de regelingen rond wonen, waarbij de hypotheekrenteaftrek met fluwelen handschoentjes wordt aangepakt, terwijl er pats-boem een verhuurdersheffing is geïntroduceerd die vooral de lager betaalden treft.
Het gevolg van deze en vergelijkbare maatregelen is dat rechts-sociale kiezers zich nog maar weinig herkennen in links-sociale partijen en in plaats daarvan rechts-liberaal stemmen – vooral op de PVV als meest luidruchtige variant daarvan. Dat vergroot weer de afstand tussen de Kamer en kiezers in economisch opzicht.
Er is een tijd geweest dat de sociaal-rechtse kiezers, voor zover niet katholiek, in grote getalen op de PvdA stemden. Die was toen ook sociaal-links, maar moest uit kiezersonderzoeken opmaken dat die koers slechts door een deel van het electoraat werd gedeeld. Maar de sociaal-rechtse kiezers bleven de partij trouw omdat die streed voor bestaanszekerheid. Onder Den Uyl vond er een soort uitruil plaats: ‘als jullie onze subsidies aan moderne kunst accepteren, dan houden wij jullie AOW in stand’.
De basis voor die ruil is ondergraven toen onder Kok de luiken opengingen en de verzorgingsstaat als onbetaalbaar werd afgeschreven. Vervolgens ging Fortuyn de sociaal-rechtse kiezer paaien met anti-islamretoriek. Toch heeft men, om een sociaal economisch beleid te voeren, de sociaal-rechtse kiezer nodig, maar daarvoor is zo’n beleid ook een voorwaarde. Afschaffing van de verhuurdersheffing zou daarbij mijn eerste prioriteit zijn.
Linkse partijen moeten niet de PVV gaan nadoen, want als ze dat al zouden willen, raken ze daardoor hun sociaal-linkse aanhang kwijt. Maar ze kunnen wel duidelijker zijn over het immigratiebeleid. Als je niet vindt dat iedereen die dat wil in Nederland mag komen wonen, moet je dat ook zeggen. En dat betekent dat je snel duidelijk moet zijn over wie niet in aanmerking komt en desnoods ook uit moet zetten. Wanneer de staatssecretaris daar een potje van maakt, moet je daar ook kritiek op uiten.
De PvdA mag best een beetje meer trots zijn op de hervorming van het vreemdelingenrecht door Job Cohen en op de participatieverklaring die Lodewijk Asscher heeft ingevoerd. Linkse partijen moeten ook niet bang zijn op te komen voor vrouwen die binnen hun eigen groep onderdrukt worden, of voor afvallige moslims. Maar tegelijkertijd moeten ze strijden tegen achterstelling en bijvoorbeeld etnisch profileren. Het moeilijkste daarbij is te komen tot een heldere boodschap in een maatschappij met een kakofonie aan meningen.
Je moet niet verwachten dat je zo iedereen terughaalt, want er bestaat nu eenmaal ook onversneden racisme waar geen redelijkheid tegen opgewassen is. Maar het is de enige manier om te komen tot een Tweede Kamer die op traditioneel linkse punten als inkomensverdeling en bestaanszekerheid de bevolking écht vertegenwoordigt.