Ik word altijd een beetje iebelig wanneer het Nederlandse volk zich aan collectieve verontwaardiging overgeeft. Ik had dat zelfs na de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in 2015. Afschuwelijk natuurlijk, maar in de algemene verontwaardiging klonken toch valse noten. Er kwam een grote demonstratie met allerlei buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders onder de leuze ‘Je suis Charlie’. Maar de meesten van hen waren helemaal geen Charlie, sterker nog, die zouden in hun eigen land zoiets nooit toelaten.
Bij massale verontwaardiging zie je vaak dat mensen zich afreageren op iemand met een zwakke positie, als die in verband kan worden gebracht met het onderwerp van de verontwaardiging. Zo vielen in 1956 Russische troepen Boedapest binnen om een eind te maken aan de regering van Imre Nagy, die wilde breken met het Warschaupact en het communisme. In Nederland was er grote verontwaardiging over ‘het verraad van Boedapest’, dat herinneringen opriep aan de Duitse inval van 1940.
Maar er was weinig tegen te doen. Militaire actie tegen de Sovjet-Unie was uitgesloten in het atoomtijdperk. Drieduizend van de in totaal 200.000 vluchtelingen uit Hongarije kregen een onderkomen in Nederland. Nederland behoorde tot de drie westerse landen die uit protest de Olympische Spelen, een maand later in Melbourne, boycotten. Maar gelukkig hadden we ook de CPN nog. Die partij stond volledig achter het Russische optreden. Hoewel dat voor de Russische beslissing weinig relevant was, maakte dat de CPN wel tot een ideaal object van onze woede.
Op 4 november 1956 verzamelde zich een grote menigte voor het CPN-gebouw Felix Meritis, waar de ruiten werden ingegooid. Dat men er niet in slaagde het gebouw binnen te komen, kwam doordat CPN-leden de demonstranten met stokken en staven buiten hielden. De politie greep niet in. Maar het communistische dagblad De Waarheid kon de volgende dag niet verschijnen. De Leidse criminoloog Willem Nagel schreef onder zijn pseudoniem J.B. Charles: ‘Het zijn dagen waarin men, zonder risico dit keer, dapper doen kan.’
Zoiets hadden we ook na de bevrijding van de Duitsers gezien. Toen nog een veel grotere woede, ook toen terecht, maar ook het afreageren daarvan op een betrekkelijk zwakke groep: die van vrouwen en meisjes die een verhouding met Duitse militairen hadden gehad. Op straat werden zij kaalgeschoren en op andere manieren vernederd. Ook toen dus eigenrichting – die keer juist door de communisten verdedigd.
Zonder risico dapper kunnen doen: die associatie kreeg ik ook bij de massale verontwaardiging over de Nashville-verklaring. Het is natuurlijk heel vervelend dat er mensen zijn die zo denken, vooral voor kinderen die in dat milieu opgroeien en bij zichzelf gevoelens voelen ontwaken die ze, volgens de kerk waarin zij zijn opgegroeid, moeten onderdrukken. Daarom is het ook goed dat veel kerken zich ervan gedistantieerd hebben en duidelijk aangegeven hebben dat zij homo’s en transgenders accepteren. De duidelijke manier waarop het ook gereformeerde Nederlands Dagblad zich van de Nashville-verklaring distantieerde, was een verademing.
Maar speelde bij de massale verontwaardiging toch ook niet de betrekkelijke marginale en weinig prestigieuze positie van de bevindelijk gereformeerden een rol? In gedachten hoorde ik het meisje dat, als haar broertje een standje krijgt, vraagt: ‘ik ben wel lief, hè pappa?’ En ik zag het jongetje dat op het schoolplein een klasgenootje dat tegen de grond gewerkt is, ook nog even een trap geeft. In een hoop reacties klonk mij te veel zelffelicitatie door van mensen die blij waren niet te zijn als deze gereformeerde zondaars, zoals van gemeenteraden waar geen enkele SGP’er in zit.
De katholieke kerk denkt niet anders over homoseksualiteit dan de Nashville-verklaring. Lees de catechismus van de katholieke Kerk: ‘Homoseksuele handelingen sluiten de seksualiteit af voor de gave van het leven. Ze komen niet voort uit een ware affectiviteit en seksuele complementariteit. Daarom kunnen ze in geen geval goedgekeurd worden’ (alinea 2357).
Stel dat er een encycliek of een bisschoppelijk mandement komt waarin deze boodschap wordt uitgedragen, gaat het Openbaar Ministerie dan ook vervolging overwegen? Ondanks alle seksschandalen is het maatschappelijk aanzien van de katholieke Kerk nu eenmaal veel groter dan dat van al die versplinterde steil-gereformeerde kerkjes in plattelandsgemeenten. Als kardinaal zit aartsbisschop Eyk bij nationale plechtigheden verder vooraan dan vertegenwoordigers van andere levensovertuigingen.
De Paus is ook hoofd van de Vaticaanse staat, die binnen de Verenigde Naties hartelijk samenwerkt met de Arabische landen als het om reproductieve rechten gaat. Drie jaar geleden ging ons koningspaar nog bij de Paus op audiëntie, zogenaamd privé, Máxima nog met hoofddoek om ook – ik heb weinig op met George W. Bush, maar die stal toch mijn hart toen hij tegen de Paus eenvoudigweg ‘Hello sir’ zei in plaats van ‘Eerwaarde’.
We vergeten ook wel eens dat al deze solidariteit met homo’s en transgenders van betrekkelijk recente datum is. De discussie over het homohuwelijk liep al vanaf 1967, maar ook het eerste paarse kabinet wilde er nog niet aan. En homoseksualiteit als zodanig was in de jaren zestig ook binnen het Humanistisch Verbond nog wel omstreden.
In 1967 verscheen de brochure Humanisme en sexualiteit geredigeerd door de voorzitter van het Humanistisch Verbond, dr. J.P. van Praag. Het hedendaagse HV-lid zal toch even met zijn oren klapperen bij wat hij daar leest: ‘[…] homofilie bevordert de volledige ontplooiing van het menszijn niet’ (p. 20). Homoseksualiteit werd gezien als het product van een falende opvoeding. De term ‘uit de kast komen’ kwam in de brochure niet voor.
Wat mij toen ook stoorde was het stellen van de ‘volledige ontplooiing van het mens-zijn’ als norm, alsof iemand voor een ander kan bepalen wat dat is. Dat heeft ook te maken met mijn ongeloof in een objectief te funderen moraal, zoals ik dat eerder op deze site heb geventileerd.
Er is een grote afstand tussen die brochure van het Humanistisch Verbond en de Nashville-verklaring. Maar het zat er toch dichter bij dan onze huidige opvattingen. Over vijftig jaar zullen we er weer anders over denken, of we nu atheïst zijn of gereformeerd. Maar hoe, dat weten we nog niet.
Niemand zal de huidige leden van het Humanistisch Verbond die brochure aanrekenen, maar de tekst dwingt wel tot enige bescheidenheid in de toonhoogte waarop men anderen de les leest. Het is anders ook al snel een vorm van dapper doen zonder risico.