De afgelopen weken kwamen er twee zaken voorbij die, elk op hun eigen manier, het probleem met religie weer eens genadeloos blootlegden.
Allereerst werd bij Eva Jinek de zaak van de ‘spookvader’ uit Ruinerwold besproken. Jarenlang hield Gerrit Jan van D. zichzelf en zijn kinderen in afzondering van de buitenwereld, levend onder een regime van religieuze tucht, nauwkeurig de openbaringen van zijn zelfverzonnen godsdienst volgend.
De kinderen waren inmiddels volwassen geworden en volgens advocaat Moszkowicz leefden de kinderen ‘uit vrije wil op deze manier’. De deur zat immers niet op slot, deze mensen hadden op elk gewenst moment de boerderij kunnen verlaten. Iets waar ze blijkbaar geen behoefte aan hadden. Niets aan de hand dus.
De advocaat beroept zich op de vrijheid van religie. ‘Is het beoefenen van je geloof strafbaar of een uitoefening van een mensenrecht?’ Goede vraag. Wanneer is het wel geoorloofd om kinderen te hersenspoelen met complete nonsens, en wanneer niet?
Los van de lijfstraffen, is er natuurlijk geen wezenlijk verschil tussen een vader die zijn kinderen met een bizarre zelfverzonnen religie indoctrineert, en andere volwassen die dat op orthodox-islamitische of orthodox-christelijke scholen met tienduizenden Nederlandse kinderen tegelijk doen, met vergelijkbare fictie.
Het voornaamste verschil is dat we Gerrit Jan graag achter slot en grendel willen zien, terwijl we de anderen subsidie geven en beschermen met speciale wetten.
En waar er – terecht! – een golf van walging en verontwaardiging door het land trekt als het gaat om de waanzin in Ruinerwold, wordt van ons min of meer verwacht om een zeker respect te hebben voor indoctrinatie zoals die plaatsvindt binnen de islam en het christendom. Zoals evolutiebioloog Richard Dawkins ooit zei: ‘Wanneer één persoon lijdt aan een waanidee, noemen we dat krankzinnigheid. Wanneer heel veel mensen een waanidee aanhangen, noemen we dat religie.’
Een dag later las ik in de Volkskrant een interview met ‘theoloog des Vaderlands’, Samuel Lee. Volgende week gaat voor het eerst de Maand van de Bijbel van start, een offensief dat de mensen opnieuw tot lezing aan moet zetten. Samuel pleit ervoor dat we de Bijbel met het hart moeten lezen, en niet met het hoofd. Als je op die manier de Bijbel leest, wordt het ‘boeiend, haast poëtisch’.
Hij weet het mooi te brengen, maar dat laat onverlet dat – in dit ‘morele baken voor velen’ – de wraakzucht, bloeddorst, homofobie en misogynie vandaag de dag nog net zo onversneden gedrukt staan als duizend jaar geleden. Voortdurend dwingt God in de Bijbel zijn onderdanen om op onmenselijke wijze hun loyaliteit te bewijzen, ze daarbij aansporend tot gruweldaden, tot het doden van hun eigen kinderen aan toe. Desondanks blijft de theoloog optimistisch: ‘We kunnen er ook antropologische ontwikkelingen uit halen, of er morele conclusies uit trekken.’
Hoe we dan bijvoorbeeld de bijbelse passages vol wreedheid jegens vrouwen, homo’s of zelfs complete bevolkingsgroepen moeten zien, blijft schimmig. Ondanks alle herinterpretatie druppelt iéts van de heilige intolerantie toch door, de echte wereld in. Hoe verklaren we anders dat, wanneer het gaat om rechten van vrouwen, seksuele minderheden of andersdenkenden in het algemeen, de meest hardnekkige weerstand toch echt nog altijd uit bepaalde religieuze groeperingen afkomstig is? Hetzelfde is uiteraard van toepassing op de wat minder vredelievende passages in de Koran.
In plaats van ons dat af te vragen, halen we over deze boeken collectief de schouders op; liever speuren we met een vergrootglas de kinderverhalen van bijvoorbeeld Annie M.G. Schmidt af, op zoek naar woordgebruik of denkbeelden die onze kroost indirect wel eens aan zouden kunnen zetten tot enige vorm van onverdraagzaamheid, of erger. Over meten met twee maten gesproken.
Uitzonderingen daargelaten worden bijna alle religieus-geïnspireerde wandaden – ook die met de grootste gruwelijkheden tot gevolg – gepleegd door mensen die er oprecht van overtuigd zijn dat ze het goede doen. De meesten van hen zijn niet geestesziek of zwakbegaafd; ze volgen domweg een blind geloof dat er bij hen reeds op vroege leeftijd is ingehamerd, hen daarmee het motief verschaffend om rede en rationaliteit terzijde te schuiven.
Onvoorwaardelijk geloven is in potentie één van de gevaarlijkste dingen die we kinderen kunnen leren.
Samuel Lee ziet het uiteraard anders: ‘Niet de Bijbel is gevaarlijk, maar degene die het leest kan er een gevaarlijke invulling aan geven.’ Ik zou dat liever om willen draaien, zoals de Amerikaanse fysicus Steven Weinberg deed: ‘Religie of niet, er zullen altijd goede mensen zijn die goede dingen doen, en slechte mensen die slechte dingen doen. Maar er is religie voor nodig om goede mensen slechte dingen te laten doen.’
Ook Voltaire zag het lang geleden al scherp: ‘Degenen die mensen kunnen laten geloven in absurditeiten, kunnen hen ook aanzetten tot het begaan van wreedheden.’
Na een decennialange daling – godzijdank – van het aantal kinderen dat geleerd wordt dat ongelovigen na hun dood hel en vagevuur te wachten staat, houd ik er ernstig rekening mee dat dit aantal de afgelopen decennia zomaar weer aan het stijgen is. Een zorgelijke ontwikkeling. Wat wij, de nuchtere meerderheid, eens moeten doen, is beseffen dat gelovigen werkelijk de dingen geloven waarvan ze zeggen dat ze die geloven.
Beeld: Zoltan Tasi via Unsplash