Moeten progressieven optimistisch of pessimistisch zijn over vooruitgang?
In een korte lezing die op YouTube te vinden is, getiteld ‘Why progressives hate progress’, betoogt de Amerikaanse psycholoog Steven Pinker dat er wel degelijk zoiets als vooruitgang bestaat: zo neemt volgens hem onder meer het aantal oorlogen af, neemt de democratie toe en wordt de luchtkwaliteit beter. Oftewel: we dienen onze oren niet teveel naar het pessimisme van de ‘progressieve intellectueel’ te laten hangen.
Het zal er in zijn boeken ongetwijfeld genuanceerder aan toegaan, maar het betoog in kwestie is een mooie demonstratie van wat we de ‘stropopredenering’ noemen; het type drogreden waarbij je standpunten weerlegt die je tegenstander helemaal niet inneemt. Tevens is de manier van denken zoals hier tentoongespreid, typerend voor de intellectuele rechtlijnigheid die de adepten van de ‘meten is weten’-religie wel vaker kenmerkt.
Pinker geeft weliswaar overtuigende voorbeelden van zaken die zich positief ontwikkelen, maar het zijn geen zaken waarover ik de hedendaagse progressieve intellectueel of cultuurpessimist de alarmklok heb horen luiden, of waarvan de positieve ontwikkeling door hen betwist wordt. Het is alsof hij de angst van iemand die zich zorgen maakt over toenemende regenval in Nederland, proberen te bezweren middels het tonen van een grafiekje waaruit blijkt dat de waterbeheersing in Bangladesh steeds beter wordt.
Zo heb ik niemand horen beweren dat het aantal oorlogen of oorlogsslachtoffers wereldwijd toeneemt, dus wiens ongelijk probeert Pinker aan te tonen door te laten zien dat het aantal oorlogen sinds de Tweede Wereldoorlog is afgenomen? Het ‘progressieve pessimisme’ aangaande oorlog bestaat denk ik veeleer uit zorg over een toekomstige kernoorlog, nieuwe geopolitieke conflicten, of over eventueel binnenlands geweld, maar niet uit zorg over een toename van oorlogen als zodanig. Maar laat het nu precies dat laatste zijn wat Pinker hier probeert te weerleggen. Of is hij van mening dat een eventueel cynisme aangaande bijvoorbeeld een oorlog zoals die momenteel in Jemen woedt, niet gerechtvaardigd is, puur omdat het aantal oorlogen wereldwijd afneemt?
Voorts is hij nogal selectief met zijn grafieken. Al naar gelang het beter uitkomt wisselt hij wereldwijde ontwikkelingen af met ontwikkelingen specifiek voor de V.S. Zo bestaat er, inderdaad, nogal wat ‘progressief pessimisme’ wat betreft de staat van de democratie in de westerse wereld. Vervolgens laat Pinker zien dat het met de democratie wereldwijd de goede kant opgaat. Let wel: wereldwijd. De toenemende democratisering van niet-westerse landen kan een eventueel institutioneel verval in het westen natuurlijk nog jarenlang blijven maskeren in een dergelijke alles-op-een-hoop-grafiek. Globale trends kunnen lokale trends verhullen. Tevens zou ik niet weten waarom democratische progressie in bijvoorbeeld Afrika reden is om ons minder zorgen te maken over bepaalde politieke ontwikkelingen alhier.
Ook de tijdsvakken die Pinker kiest zijn weinig consequent, en geven een vertekend beeld. Wanneer je, in het geval van de luchtkwaliteit in de VS, begint met meten op het absolute dieptepunt, te weten 1970, dan is het inderdaad niet al te moeilijk om vanaf daar een positief verhaal te houden; veel slechter kon het immers niet. Bovendien is het nog maar zeer de vraag of dat de progressie die sindsdien geboekt is, ook geboekt zou zijn zonder progressief alarmisme over de luchtkwaliteit.
Nu zit er uiteraard wel degelijk een kern van waarheid in Pinker zijn kritiek, maar het is jammer dat juist een psycholoog niet de onderliggende psychologische reflex waar het hier om gaat voor het voetlicht brengt. Het is niet zo dat progressieven vooruitgang haten; natuurlijk niet. Wel is het zo dat mensen het ‘haten’ wanneer blijkt dat hun zorg ongegrond was, of dat hun voorspelling niet uitkwam. Maar dat geldt natuurlijk voor iedereen, en niet alleen voor progressieven; de angst om er naast te zitten is een uiterst menselijke eigenschap, en maar weinigen zijn in staat om hun ‘cognitieve dissonantie’ toe te geven. Redenerend als Pinker, kun je namelijk ook stellen dat mensen die op alarmistische toon waarschuwen voor het ‘islamitische gevaar’, het haten als er vervolgens geen bloedige aanslagen plaatsvinden.
Vreemd genoeg geeft hij nergens antwoord op de vraag die hij in de titel stelt, en ook zijn bewijs voor de premisse dat ‘progressieven vooruitgang haten’ ontbreekt volledig. Het enige dat hij op een gegeven moment stelt, is dat progressieven ontkennen dat er vooruitgang is; een cynische, slordige en veel te vage stelling. Wat de ‘progressieveling’ betreft moeten we het bovendien doen met de nogal ruime categorisering ‘journalisten en intellectuelen’, waaruit ik concludeer dat hij zichzelf niet ziet als een intellectueel die progressie wil, en waaruit ik tevens concludeer dat Pinker niet begrijpt wat de functie van een journalist is: het bij het publiek onder de aandacht brengen van zaken die, zijns of haar inziens, progressie behoeven.
Armetierige bewijsvoering als dit gaat er in als koek, om de simpele reden dat zij een niet-progressief wereldbeeld bevestigt, en ze onze apathie en onverschilligheid legitimeert. Bovenal ontslaat het ons van de morele verplichting om onze eigen positie en handelen kritisch onder de loep te blijven nemen en, indien nodig, aan te passen. De impliciete boodschap is namelijk dat we niets wezenlijks aan het systeem, of aan ons gedrag, hoeven te veranderen; het gaat immers beter dan ooit?
Waar de doorsnee ‘progressieveling’ zich zorgen om maakt zijn niet de zaken die Pinker aankaart, maar zaken als klimaatverandering; een afnemend vertrouwen in politiek, media en wetenschap; een economisch systeem dat de ongelijkheid structureel vergroot en dat als gevolg van alle deregulering te machtig is om te controleren; zorgen over de vraag of onze kleinkinderen straks nog wel in een droog Nederland of in een vreedzaam Europa kunnen leven, of dat één of andere kunstmatige intelligentie het straks opeens op zijn heupen krijgt. Laat het nu net dit soort zaken zijn dat de rationeel-optimisten nooit behandelen. Logisch, want dit zijn punten waarop de progressie niet aantoonbaar is.
Strikt genomen heeft Pinker natuurlijk wel gewoon gelijk, maar dat was ook het geval geweest als hij zijn praatje aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog hadden gehouden, of om het even op welk moment in de menselijke geschiedenis: afhankelijk van hoe je vooruitgang definieert, boekt de mensheid immers al meer dan 5000 jaar vooruitgang, en voor het grote geheel maakt een holocaustje meer of minder, statistisch gezien, inderdaad weinig verschil.
Zolang de mensheid zichzelf niet uitroeit, zullen de vooruitgangsoptimisten gelijk blijven houden. Zelfs al vindt er een duizendjarige terugval plaats, maar wordt die gevolgd door een spectaculaire periode van vooruitgang van tweeduizend jaar, bewijst dat alsnog het gelijk van de vooruitgangsoptimisten. Maar welke troost of houvast valt er voor de individuele mens uit zo’n statistische reductie te putten? Vergeet niet dat het concept ‘mensheid’ een abstractie is die feitelijk alleen in ons hoofd bestaat.
De tentoongespreide relativering impliceert dat er eigenlijk niet zoveel aan de hand is, en dat er ook nooit veel aan de hand is geweest. Pinker erkent weliswaar dat we problemen hebben, we daar uiteindelijk oplossingen voor zullen bedenken, dat deze oplossingen weer nieuwe problemen met zich mee zullen meebrengen, maar dat we ook die weer zullen oplossen. Het is een uiterst correcte beschrijving van het menselijk project zoals dat al tienduizenden jaren plaatsvindt, zeker, maar als bezwering heeft zij op geen enkele manier de horror die de menselijke geschiedenis rijk is weten te voorkomen of te verzachten; integendeel.
Pinker hekelt tevens de toegenomen negatieve toon in de media, uitgebeeld in een zorgwekkend grafiekje. Maar naast deze grafiek zouden we een andere kunnen leggen, eentje die een parallelle ontwikkeling vertoont, te weten die van de toegenomen vercommercialisering van de journalistiek in dezelfde periode. Waar progressieve cultuurpessimisten al decennia voor waarschuwen, is met de verkiezing van Trump immers werkelijkheid geworden: de volkomen samensmelting van politiek, grootkapitaal en reality-tv. Een waarschuwing die Pinker waarschijnlijk terzijde geschoven zou hebben onder de noemer ‘cynisch doemdenken’.
Suggereren dat het toegenomen cynisme te wijten is aan een hatelijke mentaliteit van de journalistiek, zoals Pinker eigenlijk doet, is in wezen maar één stap verwijderd van Trumps uitspraak dat de media de vijanden van het volk zijn. Het lijkt mij logischer om de verantwoordelijkheid voor het toegenomen cynisme ten aanzien van ‘het systeem’ allereerst bij het systeem zelf te zoeken. Naarmate de schaduwkanten van het systeem als gevolg van een progressieve journalistiek steeds meer blootgelegd worden, neemt het cynisme toe ja. Valt dat de journalist aan te rekenen?
Loopt het toegenomen cynisme trouwens ook niet parallel aan de, door Pinker ongetwijfeld toegejuichte, toegenomen politiek van neoliberalisering en deregulering? Als hij zich zorgen maakt om het populisme, wat aan het einde van het filmpje het geval lijkt, zou Pinker, in plaats van de progressieve intellectueel verantwoordelijk te houden voor de politieke apathie onder jonge mensen, beter wat jubelstatistieken tevoorschijn kunnen toveren aangaande zaken als reële loonstijging, inkomensongelijkheid, sociale zekerheid, werkgelegenheid en immigratie.
Overigens geeft Pinker toe, met zijn voorbeeld over de significante afname van geweld tegen vrouwen vanaf de jaren zeventig, dat progressief activisme, hoogstwaarschijnlijk aangezwengeld door mensen die we nu ‘linkse drammers’ zouden noemen, soms wel degelijk leidt tot aantoonbare progressie. Maar begint alle morele progressie, of het nu gaat om rechten van arbeiders, vrouwen, etnische en seksuele minderheden, of om milieubescherming en dierenwelzijn, sowieso niet met ‘progressief pessimisme’? Van dergelijke parallelle ontwikkelingen zijn vast ook mooie grafieken te maken.
Pinker legt overigens op uitstekende wijze uit dat ons pessimisme grotendeels te wijten is aan de manier waarop ons brein werkt. Er bestaat evenwel een veel simpelere evolutionaire verklaring. Er zijn heden ten dage meer pessimisten dan optimisten, simpelweg omdat optimisten wegens onoplettendheid en onderschatting vaker en eerder doodgingen, en dus minder succesvol waren in het doorgeven van hun DNA.
Oftewel: beter een keer te veel voor het ravijn gewaarschuwd, dan een keer te weinig.
Afbeelding: novelrobinson, Pixabay