Wat je vandaag van sommige filosofen te lezen krijgt over de coronacrisis, en hoe ermee om te gaan, slaat je soms met verbijstering. Dan is het opletten geblazen. Ik beschouw het als een daad van menselijkheid om er niet op in te gaan. Verbijstering is een negatieve emotie, de slijkerige vorm van verwondering zeg maar. Je bewijst jezelf meestal een dienst door snel de bladzijde om te slaan, en op zoek te gaan naar de echt waardevolle vraagstukken.

Maar ook menselijkheid kent haar grenzen. Soms moet je door de scherpe pijn heen om een volgende vreugde te bereiken – als die zich in deze tijd nog laat vangen, tenminste.

Groot waren mijn ogen, en het universele ongeloof dat zich daarin spiegelde, toen ik laatst in De Volkskrant op het interview met Marli Huijer botste, onder de kritische titel: ‘Is dit echt de goede manier om op corona te reageren?’

De geïnterviewde wordt er gepresenteerd als iemand – ‘filosoof en voormalig arts’ – die ‘vraagtekens plaatst’ (bij onze corona-aanpak), een ‘tegengeluid’ laat horen, iemand wiens ‘kritiek’ dienaangaande ‘onverminderd groot’ blijft. Gevraagd naar haar reactie op het feit dat zij daarmee het boegbeeld is geworden van aanhangers van Viruswaanzin en De Andere Kant – een soort hedendaagse Luthertjes, die hun viscerale afkeer voor virologische papen aan talloze virtuele kerkdeuren spijkeren – antwoordt de filosoof en voormalig arts: ‘Filosofie is niets anders dan kritisch denken. De filosoof is de luis in de pels, die moet blijven jeuken – dat was in de tijd van Socrates al zo.’ Er wordt voor de duidelijkheid aan toegevoegd dat zij niet een bepaalde groep vertegenwoordigt; maar kennelijk wel de groep der kritische filosofen.

Eerder werd ook Nietzsche al van stal gehaald, de filosoof met de hamer, weet-u-wel, die ‘gruwde van het menselijk onvermogen om te gaan met het noodlot, de dood, pijn en gebreken.’ Maar wie doorleest, nieuwsgierig gemaakt door dit vigoureus appel aan twee onverminderd grote voorbeelden uit de geschiedenis van het kritisch denken, komt er snel achter dat Huijer zelf veeleer lijdt aan het onvermogen om te gaan met het leven, zeker wanneer dit iets te veel jaren op de teller heeft staan: ‘Wat vinden wij, met elkaar, dat een goed leven is? Is 75 misschien óók een mooie leeftijd om te sterven, een leeftijd waarop we niet nog alles uit de kast moeten halen om het te verlengen?’ Tja, verstonden we maar de kunst om die afgeleefde karrossen na hun definitieve afdanking op te kopen en de waardeloze skeletten in onze garage op vakantiedagen om te bouwen tot pittige oldtimers, waarmee we later, des zondags, kunnen gaan rondtuffen… Dat zou nog wat zijn. Nietzsches skelet zou zich uit dankbaarheid om die Eeuwige Terugkeer alvast in het graf omkeren.

Huijer kraamt maar wat uit, bij gebrek aan jeuk in haar denken vermoedelijk. Wie zijn die ‘wij’ daar, netjes ‘onder elkaar’? Zijn dat de representatieve vertegenwoordigers des volks, zoiets als de Atheense Boulè, die in 399 BC bij meerderheid besliste dat Socrates ‘een mooie leeftijd had om te sterven’ (ook hij naderde de 75)? Of gaan we radicaler, en zullen we over de schoonheid van de levensduur een referendum organiseren? Maar wat doe je, als mocht blijken dat een meerderheid van de geviseerde ouderlingen in het kamp der nee-stemmers zit, en wil leven? Ze een pilletje sturen met een briefje erbij: ‘Pech, u bent mooi geweest. Nu even doorbijten, liefst op de ingesloten capsule. Wij, met elkaar, danken u voor uw burgerzin’?

Huijers denken is despotisch, niet kritisch.

De voorbije decennia is gebleken, dunkt mij, dat in democratische samenlevingen beslissingen over het leven en over de beëindiging daarvan steeds meer aan het oordeel van het vrije (of als vrij bestempelde) individu is toevertrouwd. De vrouw beslist in principe vrij en zelfstandig over abortus, binnen de door de wet gestelde grenzen. Elke mens is vrij om bij leven een euthanasieverzoek op te stellen ‘voor het geval dat’. Ook hierin is de soevereine beslissing van het betreffende individu de toetssteen voor de mogelijke rechterlijke controle erop. De emancipatiegedachte – het kloppend hart van de democratische samenleving – stelt als fundamentele norm de beslissingsvrijheid van het volwassen, rationele individu voorop. Huijers op het eerste gezicht humane, maar in feite fundamenteel kromme en ondemocratische redenering schrapt met één pennentrek de vrijheid van het individu, en daarmee ook de idee van de menselijke waardigheid.

Haar komt het niet toe om in naam van allen (‘wij, met elkaar’) het leven van sommigen te bekorten. Of geldt haar regeltje soms niet evengoed voor een 75-jarige hartlijder? Waarom zou zo iemand medische voorrang krijgen op de coronapatiënt? 75 is 75, toch? Sterker, waarom moet je überhaupt eerst ziek zijn om van de samenleving te vernemen dat het wel mooi is geweest, zeker nu de vergrijzingspiramide van de babyboomers als een infectueuze wolk boven de rest van de bevolking hangt? Hebben zij dan niet collectief een gezapig leventje gehad? En wat heet mooi op welke leeftijd? Zijn 20 levensjaren voor een zwaar mentaal gehandicapte niet evengoed mooi geweest? 30 voor een pedofiel?

Ikzelf ben geen arts, niet voormalig en niet toekomstig, maar gedachten als die van Huijer lijken mij een aanfluiting van de bekende ‘Eed van Hippocrates’, de gezworen belofte om ook in de moeilijkste omstandigheden het menselijk leven te beschermen. Soms staan artsen voor verscheurende keuzes. Maar ook dan is het de afweging van dat volwassen, vrij en zelfstandig individu (die arts), die in die specifieke omstandigheden moet oordelen over dat andere individu (deze patiënt). Wij willen toch niet dat de arts een soort kampbewaker – laat staan een ‘kamp-overheid’ – boven zich heeft, die laat doden op eenvoudig gerationaliseerd bevel?

Nietzsche heeft ontzettend veel gedachten en invallen genoteerd, en vaak ook het tegendeel daarvan. Zijn uitlatingen, onder andere in Aldus sprak Zarathoestra, over euthanasie en zelfdoding – de dood als de ‘gouden bal’, die je jezelf toewerpt als alles om je heen slijk is geworden – zijn doorgaans expliciete verwijzingen naar de stoïcijnse moraal, een ethiek van het soevereine individu. Als Nietzsche al een sociologische droom heeft gehad over een toekomstige, al dan niet ‘nietzscheaanse’ samenleving (dergelijke passages zijn er, in Voorbij goed en kwaad, §241-2), dan ging het hoe dan ook om een wereld bevolkt met dergelijke individuen. Übermenschen? Ja. Alleen niet in Hitlers stompzinnige betekenis, maar in de zin van vrije en vrijgevochten, creatieve en levensbevestigende individuen. Dat Huijer als voorbeelden van haar ‘kritisch denken’ net deze twee figuren eruit heeft gepikt, Socrates en Nietzsche, maakt haar discours ongeloofwaardig, onmachtig en onwaarachtig. Voormalige arts? Ik zou in dezen ook noteren: ‘voormalig filosoof’. Staat ook best mooi.

De tweede coronagolf, die Europa nu zo hard heeft getroffen, en bijvoorbeeld China niet, duidt volgens mij op een andere, veel diepere – én diepzinnigere – uitdaging. Ikzelf wil helemaal niet ‘in veiligheid’ leven in een dictatuur als China, waar behalve het virus ook de vrijheid brutaal de kop wordt ingedrukt. Dat democratische landen nu ‘lik op stuk’ krijgen heeft alles te maken met de vrijheden die wij genieten (pers, mening, beweging, individualiteit, existentiële keuzes, geaardheid…), en waarvan enkele de voorbije maanden hebben geleid tot de verwarring en de verdeeldheid van de publieke opinie vandaag, met deze chaos als gevolg. De gepaste houding ertegenover is niet, mijns inziens, om met z’n allen, als de grote ego’s die we zijn, te staan roepen wie nou mag sterven en wie niet, wie mag verbieden en wie niet, wie de grootste vrijheidsheld en dito denker is, wie de angsthaas.

De echt filosofische uitdaging lijk mij om dit algemene gedachtegoed – ‘ons ‘aller’ ‘vrijheid’, die de motor van ons eigen handelen is, én het ultieme doel ervan: mijn vrijheid is eenieders vrijheid – als voorwerp van een brede maatschappelijke consultatie ter discussie te stellen, met als fundamentele leidvraag: hoe maken we die vrijheden (individueel én collectief) groter, sterker, aantrekkelijker. Wat kunnen we doen, en wat (be)denken, om tijdens en na deze crisis ons participeren in een vrije democratie intenser te maken? Een deel van de burgers een fijne collectieve dood toewensen is het absolute tegendeel van zo’n vrij en (dus) kritisch debat. Het is daarentegen intreurig, droefgeestig, volgens de definitie die Spinoza (Ethica III D 2-3) eraan gaf: de ‘overgang van groter tot geringer volmaaktheid’. Toekomstige vrijheden bedenken, voor iedereen – collectief, inclusief – is de positievere emotie van de twee, een die zoekt naar ‘de overgang van geringer tot groter volmaaktheid’.

Beeld: Giammarco Boscaro, via Unsplash

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.

Vorig artikelDocenten hebben de plicht om moeilijke vraagstukken op te pakken
Volgend artikel‘Zeggen dat homo’s slecht zijn vind ik ook heel beledigend. Maar ik ga niemand onthoofden’
Peter de Graeve
Peter De Graeve (1959) is schrijver en filosoof. Hij publiceerde essays over Nietzsche (Friedrich Nietzsche: chaos en verwording, SUN, 2003) en Deleuze (Deleuze en het materialisme, Klement, 2012). Een filosofische roman, De afvalligen, verscheen in 2017 bij Uitgeverij Polis.