De alevitische leer staat voor gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. Het is een liberale stroming binnen de islam en kent geboden noch verboden. Alevieten bidden geen vijf keer per dag, gaan niet naar de moskee en nemen niet deel aan de ramadan. De vastenperiode van de alevieten, ook wel Muharrem-periode genoemd, is begonnen op 9 augustus en duurt twaalf dagen. Twaalf dagen van bezinning en spiritualiteit.
We stellen ons graag als progressief voor aan buitenstaanders. Ik ben de spiegel van de wereld, zeggen we. De alevitische leer is een cultuur met vele tegenstrijdigheden. Vaak zeggen we dat we een leer zijn zonder dogma’s, dat alles bespreekbaar is in onze gemeenschap. Maar vele onderwerpen waar vrouwen als ik vragen over hebben, blijven taboe. Op mijn hobbelig parcours richting zelfbeschikking bleef ik achter met twijfels en nog meer vragen. Ook ik, op zoek naar mijn identiteit als geëmancipeerde alevitische vrouw, stel me vragen bij bepaalde tradities in mijn gemeenschap die achteraf bekeken niet zo vrouwvriendelijk blijken te zijn.
Huwelijksmateriaal
De alevitische cultuur gaat over de liefde voor de medemens, het humanisme. Die liefde is oprecht, soms verstikkend, maar niet onvoorwaardelijk. Ik noem ze de alevitische wurggreep. De cultuur is doorwrongen van de vrouwonvriendelijke tradities zoals maagdelijkheid, huwen met iemand van je eigen gemeenschap, huwbaar materiaal zijn, en pronken met de huishoudelijke vaardigheden van de eigen dochter.
‘Mijn dochter kan al koken. Mijn dochter doet het hele huishouden al zelf.’ Een competitie tussen alevitische moeders speelt zich af in het verenigingsleven en tijdens bruiloften. Moedersogen speuren naar huwbare meisjes op die bruiloften. Meisjes die passen in hun gezinscultuur en bij hun perfecte zonen. Want die zonen zijn foutloos. Ik las te veel boeken en was assertief, dus ik was niet huwbaar. Tenzij ik te temmen was. Moeders en hun zonen poogden het onmogelijke en wilden mijn stem smoren. Ik verzette mij nog luider. En toen kreeg ik het label van ‘de feministe’. Ik was geen huwelijksmateriaal, tenzij ik mij neerlegde bij de huwelijkse voorwaarden: volgzaam, stil en zonder mening.
Wij alevieten stellen ons graag moreel superieur op tegenover soennitische/orthodoxe moslims die vrouwen zogezegd onderdrukken. Terwijl alevieten dat net zo goed doen. Die morele superioriteit vervaagt wanneer je nadenkt over je eigen opvoeding. Wanneer je observeert, je volledig dissocieert van je omgeving en je met het oog van een buitenstaander kijkt. Je zet je hart, geest en lichaam even op de zijlijn. En je verwerkt. En dan slaat het besef toe en volgt het inzicht. Want dan besef je dat er bepaalde zaken niet zo gelijkwaardig zijn verlopen als je had gedacht of gehoopt. Je confronteert je leeftijdsgenoten met je besef en je vindt niemand, werkelijk niemand, op dezelfde golflengte. Eenzaamheid volgt, sociale isolatie beukt er hard in. Je breekt uiteindelijk met de gemeenschap die je als tweede familie beschouwde.
Bicultureel
Ik groeide op tussen de Turkse en Koerdische alevieten. Ik had een biculturele opvoeding genoten en vond mezelf bevoorrecht omdat ik, naast de Turkse opvoeding met literatuur en muziek van mijn ouders, ook een westerse opvoeding van mijn broer kreeg. Ik luisterde in de jaren negentig naar grunge en las de boeken van Tom Lanoye en Kristien Hemmerechts. Ik luisterde naar Turkse volksmuziek en las de gedichten van Pir Sultan Abdal, een zestiende-eeuwse Turkse troubadour die de alevitische leer mee heeft beïnvloed. Zijn humanisme werd mijn humanisme. Ik kreeg tranen in de ogen als ik een plectrum over de snaren van een baglama (een Turks snaarinstrument) hoorde slaan. Ik ging naar rockfestivals en volgde The Afghan Whigs op de voet. Kreeg een crush op rocksterren, zoals elke bakvis. Ik dacht dat ik zorgeloos opgroeide. Tot bleek dat de sociale controle van een gemeenschap mijn leven dirigeerde. Hier en daar ving ik flarden op van gesprekken tussen volwassenen waarin men mijn ouders verweet dat ze mij te vrij lieten. Toen begonnen de restricties.
Ondertussen: meisje werd vrouw. Al wilden mijn ouders dat ik financieel zelfstandig werd, dat ik hard studeerde en excelleerde in mijn werk, niet trouwen was geen optie. Ik móest trouwen. En ik mocht niet samenwonen met een niet-aleviet. Mijn broer kwam met jonge, Vlaamse vrouwen thuis en ik waste zijn lakens waarop de spermavlekken duidelijk zichtbaar waren. Ik, daarentegen, was geen vrouw met verlangens, maar een aseksueel wezen, volgens de volwassenen in mijn omgeving. Ik mocht niet intiem zijn met de mannen op wie ik verliefd werd. Seks was iets voor na het huwelijk. Een maagdenvlies is het kostbaarste goed van een vrouw, zei mijn moeder altijd. Een intact maagdenvlies is je trots en je ticket tot vrijheid, zei mijn moeder. Het wachten zal lonen, vervolgde ze vaak.
Ik heb natuurlijk niet gewacht. Jaren later, toen ze te weten kwam dat ik op mijn negentiende het bed had gedeeld met de man van wie ik toen hield, feliciteerde ze mij. Ze had bewondering voor mijn beslissing. Ze zei dat ze waarschijnlijk hetzelfde had gedaan, was ze in België opgegroeid. Omgaan met seksualiteit werd ons nooit aangeleerd. Seks was een huwelijkse verplichting voor veel vrouwen, maar ik kon mij een leven zonder intimiteit en verlangen niet voorstellen.
Gebroken vleugels
‘Waar jij over schrijft, heb ik nooit meegemaakt,’ zei een alevitische generatiegenoot mij ooit. ‘Ik herken mijn gemeenschap niet op die manier,’ zegt ze. ‘Het klinkt allemaal zo onbekend en ver weg.’ Maar ze zwijgt als ik haar vraag waarom ze dan niet met haar eerste grote liefde is kunnen trouwen. Een Vlaming van goeden huize. Pieter was smoorverliefd op haar maar zij liet hem staan voor Kerem, een alevitische jongeman met wie ze enkel een afkomst gemeen had. Omdat het nooit wat had kunnen worden met Pieter, zei ze in die tijd. Omdat er te veel verschillen waren, cultuurverschillen. Vaak is het gewoon om problemen te mijden. Om de eigen ouders niet te confronteren met hun blinde vlekken. Om niemand te kwetsen. Terwijl wij achterbleven als gekwetste vogeltjes met gebroken vleugels.
Ademen
Een paar weken geleden keek ik naar de Turkse film Mustang en deze mijmering, deze bedenkingen borrelden terug op. De film speelt zich af in een niet nader genoemd Turks dorp. De sociale controle op meisjes is er immens verstikkend en de vrouwen houden het patriarchaat mee in stand. Vijf zussen worden gestraft omdat ze met een groepje jongens in het water stoeien. Het lot van die meisjes wordt bezegeld door een roddelzieke dorpsvrouw die het gedrag van de meisjes zondig vindt. Ze worden opgesloten en voorbereid op het huwelijk. Als verwelkte bloemen achter tralies trekken ze zich op aan mekaar, aan het zusterschap. ‘Laat me ademen,’ riep de jongste zus naar de oma die haar kleindochters in vormeloze jurken stak, The Handsmaid’s Tale-gewijs.
Dat is exact wat ik ook voelde als jonge vrouw, opgroeiend in een Vlaams dorp in Noord-Limburg. Waar de sociale controle van een paar Turkse gezinnen mij verstikte en mij liet verwelken voor de ogen van mijn ouders. Ik wilde ademen. Mijn ouders leven nu verder met dat besef, een eeuwig schuldgevoel in hun zielen gekerfd. Maar we zijn wel verlost van die alevitische wurggreep.