Ik overleef.

Hoe reageer je op zo’n antwoord als je vraagt hoe het met iemand gaat? Ik trek een lange teug van mijn Marlboro Light en zwijg. Baran zit op een krukje haar vuile werkschoenen te poetsen: gefocust, op mechanische wijze en zonder op te kijken had ze die twee woorden uitgesproken. Gedroogde modder valt uit de inkepingen van de schoenzolen op een stukje oud krantenpapier.

Doe je je werk graag?

Ik werk in een champignonkwekerij, ik pluk champignons. Ik was een geschiedenisleerkracht in mijn land. Wat denk jij?

Maar je hebt je eigen geld, toch? Je bent toch ook onafhankelijk hier?

Kijk naar het zwart onder mijn nagels, naar de kloven op mijn vingers. Kijk naar mijn donkere wallen onder mijn ogen. Zie ik eruit als iemand die haar geld uitgeeft aan zichzelf? Zie ik eruit als een mens? Als een vrouw?

Het gesprek stokt. Baran steekt ook een sigaret op. In haar andere hand houdt ze een puffertje vast. Haar astma speelt haar meer en meer parten sinds ze in België woont, zei ze.

Ik wil niet preken, niet veroordelen.

Heb je je ouders nog gesproken?

Ik zou alleen maar huilen als ik de stem van mijn moeder hoor. Ik zou mijn vader smeken om mij hier weg te halen als hij zou vragen hoe het met zijn prinses gaat. Ik stuur berichtjes en zeg dat ik het druk heb met werk en school. Want dat denken zij. Hun dochter, de historica, werkt en studeert Nederlands, denken zij. Ik overleef enkel.

Waarom laat hij je zo hard werken?

Niks is gratis, zeggen ze.

Ze, haar schoonfamilie, wonen bij haar in. Samen met de ongetrouwde schoonzus en -broer. Haar echtgenoot werkt ook, maar acht uur per dag. Zij werkte in twee shifts. In de champignonkwekerij en in het huishouden. De nacht is haar compagnon de route. Daar tuurt ze naar de sterren in de nachtelijke hemel en kijkt ze naar de foto’s van haar zussen en ouders. In haar geboortestad kon ze urenlang staren naar de sterrenhemel in de hoop een vallende ster te kunnen waarnemen. In haar hoofd maakte ze dan plannen over de toekomst, over háár toekomst. Toen bruiste ze nog, nu kabbelt haar bloed door haar aderen. Zonder adrenaline, zonder ziel, zonder levenslust.

Red jezelf in plaats van mij te ondervragen, Pinar. Kijk naar jezelf. Verschillen wij in iets?

Ik heb mijn ouders bij mij. Mijn omgeving, mijn wereld is hier. Jouw wereld is duizenden kilometers ver weg, in Ankara. Ik heb geen zwart onder mijn nagels.

Nee, maar ik zie ook het verdriet in jouw ogen, teleurstelling en afwijzing. De onzekerheid over je vrouwelijke identiteit. Ik zie verslagenheid op je schouders rusten. Je bent verslagen door een man. Even hard gevloerd door het lot. En je bent bang om een beslissing te nemen, knopen door te hakken. De schandpaal voor gescheiden vrouwen staat er al. Het is louter een kwestie van tijd.

Ach, kom nou, lot? Lot? Je klinkt net als onze moeders.

Ik ben defensief, op het agressieve af. Niet beseffend dat mijn leven op het randje van een metershoge, gescheurde klif hangt en dat ik ieder moment kan neerstorten.

Dat was ons laatste gesprek. Ze vluchtte weg. Op een ochtend nam ze de bus naar het station en van daaruit naar de luchthaven. Met tienduizend euro in haar zwartleren handtas. Geld dat ze van hun gezamenlijke spaarrekening had gehaald. Ze had haar maagdelijk witte bruidsjurk in stukken gereten en door de modder gesleurd. Het hing aan de waslijn in de tuin, waar ze meerdere keren per week de was had laten drogen en de verleiding om zich op te hangen aan de wilgenboom met moeite had kunnen onderdrukken. Nu hing haar vuile, in stukken gereten bruidsjurk te zwieren aan de waslijn, in het zicht van alle buren.

Ze stuurde mij een bericht: Het is gedaan met overleven. Ik ga aan mezelf denken. Ik ga terug naar waar ik mijn levensvreugde heb achtergelaten. Laat me iets weten als je in Ankara bent. Als ik het kan, dan kan jij het ook, Pinar.

Een halfjaar verstreek. Ik was in overlevingsmodus gegaan, had de knoop doorgehakt. Ook ik ging een nieuw leven beginnen.

Een vijftal jaren verstreken. Ik was nog altijd aan het scheiden en aan het rouwen, me aan het verstoppen voor de Turkse vrouwen die mij telkens terug aan die verdomde schandpaal wilden nagelen. Zij had haar leven ondertussen opgebouwd in Ankara, veilig bij haar ouders en zussen. Ze stuurde me via de post foto’s van haar klas met haar leerlingen. Ze gaf les in het middelbaar in een privécollege in Ankara. Ze lachte op de foto’s. Ik had haar nog nooit eerder zien glimlachen. Een blos kleurde haar wangen, haar pretoogjes vertoonden lachrimpels en zij stond daar, trots aan haar lessenaar. Met een wereldkaart die de Europese grenzen van begin 20ste eeuw afbakende. Ik keek naar haar nagels: perfect gemanicuurd. Donkerrode lak met niet te lange nagels en een klein, fijn bescheiden ringetje van goud om haar slanke ringvinger. Ik herkende die ring. Een ring met een karmozijnrode steen in druppelvorm. De ring was van haar oma geweest. Na de onafhankelijkheidsoorlog in Turkije was zij een van de leerkrachten geweest die de moderne hervormingen had gesteund en zich actief had ingezet voor de heropbouw van het land. Haar oma zou het haar nooit vergeven hebben als zij in België was gebleven, onderdrukt en slaafs haar schoonfamilie en man bedienend voor de rest van haar leven. In een champignonkwekerij overlevend, zonder geschiedenisboeken binnen handbereik.

Baran hertrouwde in Ankara. Kort na haar bevalling stierf ze. Corona. Ze had een dochter van vijf maanden die ze de naam Rüzgar had gegeven. ‘Rüzgar’ betekent wind in het Turks. Baran had altijd al een bepaalde nederigheid gehad tegenover de natuur en haar grillen. Nog meer dan de zon was de wind een natuurelement dat haar fascineerde tijdens haar jaren in België.

‘De zon geeft je energie, maar de wind waait het stof van het gedachtepatroon waarin je verstrikt bent geraakt. De wind maakt plaats voor nieuwe inzichten, nieuwe ideeën, zelfs voor een nieuw ik-beeld.’

Het was de wind die haar de weg had getoond. Terug naar haar ouders, terug naar haar leerlingen. Die haar had begeleid naar een uitweg. De wind had haar een nieuw ‘ik’ gegeven.

Ik wandelde vandaag door het stadspark. De avondlijke zomerbries doet de bladeren van de hoge wilgenbomen ruisen. September was Barans maand om te schitteren voor een klas vol nieuwe leerlingen. September in Ankara, het was haar favoriete periode van het jaar. Elk jaar in de eerste week van augustus mailde ze mij: ‘Het is bijna zover, Pinar. Ik schrijf je snel over mijn nieuwe leerlingen.’

Dit schooljaar was de eerste keer dat mijn ogen tevergeefs haar naam zochten in mijn mailbox. Ik ben mijn lotgenoot kwijt.

Vrij Links lijn

Vrij Links is een meerstemmig platform. Tenzij anders vermeld, spreken auteurs op persoonlijke titel.