Vanmorgen vroeg werd ik wakker met een enorme spruitjeslucht in mijn slaapkamer. Zo penetrant dat ik voor ik het wist, ondanks dat ik nog niet echt uitgerust was, al in de keuken stond en koffie had gezet.
Het is de dag na de spectaculaire openbaarmaking door GeenStijl van het diversiteitsschandaal bij de NOS, waar blijkbaar een database wordt bijgehouden van mensen met bepaalde etnische achtergronden. Als je denkt dat het niet erger kan, spoort de nieuwsdienst haar medewerkers actief aan om in reportages en nieuwsberichten de geïnterviewden te profileren op geslacht en etniciteit. En reikt de redactie daarvoor iedere maand een ‘divibokaal’ uit.
Het hek was helemaal van de dam toen de voorzitter van de Raad voor de Journalistiek een onsamenhangend verhaal over bepaalde groenten de wereld in hielp. Wat dat betreft is mijn zoontje een kruising tussen een spruit en een wortel.
De ophef is groot. En terecht. Maar als u denkt dat dit alleen bij de NOS gaande is, wil ik u graag uit uw dromen helpen. Want vele redacties werken ook op deze manier.
Terwijl ik van mijn koffie geniet, besef ik dat ik al een tijdje niet meer ben gebeld door media die wat van mij wilden. Dat was tot voor kort wel anders. Verschillende redacties hadden mijn nummer in hun Rolodex en ik werd regelmatig benaderd om mijn mening te geven over onderwerpen als migratie, islam, Marokkanen of andere ongein. In het begin vond ik het wel fijn, omdat ik een uitgesproken mening heb en die graag wil delen.
Maar naarmate ik alleen maar gebeld werd over dat soort onderwerpen, begon ik te stuiteren. Ik had godverdomme ook verstand van andere zaken! En dat heb ik ze duidelijk gemaakt. Dat ze me ook mochten bellen wanneer het ging over andere wereldproblemen. Ik had immers overal een oplossing voor.
Eén keer, en dit is echt geen grap, werd ik gebeld door een redactie, met de vraag of ik mijn mening wilde geven over multiculturele problemen op Rotterdam-Zuid. Aan de andere kant van de lijn hoorde ik een lieflijk wereldvreemd meisje en aan de hand van haar wijsheid, kon ik opmaken dat ze een stagiaire was. ‘Meneer Benhammou, hoe denkt u over deze problemen en wat vindt uw Turkse familie daarvan?’
Ik reageerde niet en liet haar minutenlang uitpraten, en in de waan. Toen ze klaar was met haar verhaal, zei ik dat de hele wereld mijn familie was. Ze snapte het niet. Ik hing op, en ging ervan uit dat ik niet meer gebeld zou worden.
Niets was minder waar want wanneer ik weer zo een fijne redacteur aan de lijn had en ik hem of haar uitlegde dat ik er geen zin meer in had, werd mij gevraagd of ik andere mensen kende die ze konden spreken. ‘Want jij hebt daar een netwerk.’ Prima, dan maar doorverwijzen.
Maar na een tijdje bedacht ik dat mijn netwerk mijn kapitaal was. En zo gebeurde het dat ik bij elk telefoontje met de vraag: ‘Weet jij iemand?’ steevast antwoordde: ‘Ja, ik ken wel mensen, maar ik ga jullie niet meer gratis helpen. Of je betaalt me, of je neemt me aan.’
Kijk en pas tóen werd ik nooit meer gebeld.
Het probleem zit ‘m niet in een Rolodex of een bokaal. Het echte probleem ligt breder in de Nederlandse samenleving, die al tijden worstelt met het fenomeen diversiteit, waar we op een of andere manier nog steeds geen manier hebben gevonden om ermee om te gaan. We worden opgejaagd en daardoor worden soms debiele keuzes gemaakt.
Als ik de diversiteit binnen het personeelsbestand van de NOS zie, dan snap ik wel dat je als hoofdredacteur met zo’n wanhopig idee aankomt. Hij had in plaats van een ‘divibase’ in elkaar te zetten, ook kunnen zoeken naar goede journalisten met andere culturele roots om ze op te nemen in zijn team. Dan heb je zo’n Rolodex ook niet nodig. En een kinderachtig bokaaltje al helemaal niet.
Diversiteit binnen je bedrijf, en in dit geval binnen de journalistiek, betekent niet dat je iemand aanneemt op zijn of haar kleur. Positieve discriminatie bestaat niet – want elke vorm van discriminatie is negatief.
Toen ik bij een Rotterdamse redactie ging werken, werd ik daar niet omarmd omdat ik een kind van gastarbeiders ben. Maar om mijn kwaliteiten. En omdat ik één competentie meer had dan de rest: namelijk dat ik makkelijker deuren kon openen en een breder netwerk had, als het gaat om die onderwerpen waar ik een tijd lang, tot vervelens toe, over gebeld werd. Dat mensen mij vertrouwen en ik hen makkelijk aan de praat krijg.
Dát is de kern. En niet omdat ik een kleurtje heb of om een quotum te halen.
Inmiddels heb ik mijn derde koffie alweer op en ga ik eens bedenken hoe ik van die verdomde spruitjeslucht afkom. En van die nare bijsmaak.