Desinformatie is de laatste jaren een belangrijk thema. Rondom het presidentschap van Trump en de pandemie vond het op grote schaal plaats. Maar al daarvoor en nog steeds is klimaatverandering onderwerp van desinformatie. Uit onderzoek blijkt dat klimaatverandering een van de meest voorkomende onderwerpen van desinformatie én van fact checking is. Simon Truwant is filosoof aan de KU Leuven en doet onderzoek naar het fenomeen post-truth.
Desinformatie lijkt inmiddels zo wijdverbreid dat sommigen van een post-truth samenleving spreken. Kan je vertellen wat dat inhoudt?
“Het idee van een post-truth samenleving is inderdaad populair geworden na het Brexit-referendum en de verkiezing van Donald Trump, omdat die succesvolle politieke campagnes stevig gebruik maakten van desinformatie. Er zijn vanaf toen twee bepalingen van post-truth in omloop geraakt. De bekendste is die van de Oxford English Dictionary. Die stelt dat in de vorming van publieke opinie subjectieve emoties belangrijker zijn geworden dan objectieve feiten. Een radicalere maar ook interessantere bepaling stelt niet zozeer dat er sprake is van een veranderde hiërarchie tussen meningen, emoties of ideologie enerzijds en feiten en waarheden anderzijds. Zij stelt juist dat het onderscheid hiertussen is weggevallen. Er zijn dan geen erkende, gedeelde standaarden meer om objectiviteit überhaupt nog te onderscheiden van subjectiviteit.
“Beide analyses van de staat van ons publiek debat zijn alleen maar zinvol als we ze niet nodeloos uitvergroten. De meeste mensen hechten nog steeds waarde aan objectieve bevestiging van hun meningen. En in de meeste praktische situaties toont men nog steeds een groot vertrouwen in wetenschappelijke kennis. Zelfs antivaxxers verwerpen meestal niet alle westerse geneeskunde en heel wat mensen die kritisch zijn tegenover klimaatwetenschap geloven tegelijkertijd wel dat wetenschap en technologie de oplossing zullen bieden.
“Daarom stel ik zelf de volgende bepaling voor van post-truth: het is een retorische strategie die bestaat uit twee componenten. Deze zijn het bombarderen van burgers met aantrekkelijke of verwarrende foutieve beweringen en tegelijkertijd het ondermijnen van het publiek vertrouwen in instituten die gedeelde standaarden voor objectieve waarheid vastleggen en beschermen.
“Desinformatie bevordert beide componenten: het omhelst zowel fake news over het smelten van de poolkappen als valse verdachtmakingen ten aanzien van klimaatwetenschappers, journalisten en zelfs rechters. Die componenten versterken elkaar ook: fake news zorgt er voor dat we niet meer weten wanneer we welke wetenschappers of journalisten mogen geloven, en ondermijning van ‘de wetenschap’ maakt de weg vrij voor allerlei ongegronde beweringen en alternative facts.”
Vaak wordt desinformatie tegenover wetenschap gezet, alsof het een kwestie is van voor en tegen wetenschap zijn. Je benoemt al dat het niet zo simpel ligt. Rondom de klimaattransitie zien we bijvoorbeeld dat ontkenners juist met hun ‘eigen’ wetenschap, hun eigen cijfers en statistieken komen. Hoe maken we nog het onderscheid tussen gezonde wetenschappelijke scepsis en desinformatie?
“Desinformatie bestaat inderdaad in principe niet uit compleet nonsensicale of van de pot gerukte beweringen (dat vinden we wel in sommige samenzweringstheorieën), maar uit een misleidend gebruik van reële, en vaak wetenschappelijke, informatie. Heel kort gesteld is het ideologie verpakt als wetenschap. Het doel van desinformatie is immers om net dat onderscheid tussen wetenschap, pseudowetenschap en ideologie te doen vervagen. De paradox is dat geoefende wetenschapsontkenners daarom vaak beter wetenschappelijk onderlegd zijn dan de gemiddelde burger – het is belangrijk om dat te erkennen indien we met hen in debat willen gaan.
“Die ambiguïteit maakt het erg moeilijk voor wie zelf weinig of geen wetenschappelijke kennis heeft over een onderwerp. Ik weet dat minstens 97 procent van de klimaatwetenschappers het eens zijn over de fundamentele impact van menselijke activiteiten op de gevaarlijke opwarming van onze planeet. Daarom schaar ik me in het klimaatdebat, ook zonder hier zelf onderzoek naar te hebben gedaan, zonder aarzelen in het kamp dat al wel eens ‘klimaatalarmistisch’ wordt genoemd. Maar in concrete discussies over bijvoorbeeld CO2-emissies kan ik vaak het onderscheid niet maken tussen gedegen of misleidend gebruik van wetenschappelijke data. Als leek in deze materie kan ik met andere woorden niet precies inschatten waar wetenschappelijke onenigheid ophoudt en waar wetenschapsontkenning begint, of dat ik getuige ben van gezonde wetenschappelijke scepsis of van desinformatie.
“Daarom zou ik kunnen concluderen dat ik me het beste gewoon afzijdig houd in de gehele klimaatdiscussie. Wat kan ik ook bijdragen? Misschien creëer ik zelfs alleen maar meer verwarring. We hoeven ons niet met z’n allen voortdurend in alle discussies te moeien. Het probleem is wel dat dit net is wat verspreiders van desinformatie willen: dat je je afzijdig houdt, je neutraal opstelt, zelfs onverschillig wordt omdat je toch niet kan achterhalen wie oprecht is, laat staan wie gelijk heeft. Zo’n onverschilligheid bij het grotere publiek betekent dat wetenschapsontkenners het speelveld voor zich winnen.
“Wat kan je als leek, als gewone burger dan wel doen? In de eerste plaats niet concluderen uit het feit dat het voor jou moeilijk is om gezonde wetenschappelijke scepsis van desinformatie te onderscheiden, dat er daarom ook geen fundamenteel onderscheid is. In de tweede plaats kan je je focus verplaatsen van al die data en grafieken naar de manier waarop mensen aan het debat deelnemen. Zowel de wetenschapper als de wetenschapsontkenner hebben een kritische of zelfs sceptische houding. Maar enkel bij de eerste is die constructief. Bij de wetenschapper is twijfel een middel om vooruit te geraken, bij de wetenschapsontkenner is twijfel zaaien zelf het doel van het debat. Werpt iemand een beantwoorde vraag doodleuk opnieuw op in het volgende gesprek? Dan hebben we niet te maken met een oprechte twijfelaar, maar met een wantrouwig iemand. En met zo iemand kan je niet over feiten discussiëren. Het gaat hen immers helemaal niet om wetenschappelijke vooruitgang, maar om een politieke strijd of economische winst.”
Vaak wordt de schuld van de verspreiding van desinformatie bij de leken gelegd. Die snappen het niet of zijn te makkelijk te beïnvloeden door kwaadwillenden. Is dit wel terecht?
“De veruit grootste verspreiders van desinformatie zijn geen gewone burgers maar politieke actoren: zo bleken slechts twaalf individuen – figuren zoals Robert F. Kennedy jr. – aan de oorsprong te liggen van maar liefst 65 procent van de online desinformatie over COVID-19. Dan kunnen en moeten we weliswaar stevig inzetten op kritisch denken, mediawijsheid en internetwijsheid bij burgers. Maar het is de logica zelve dat we in de eerste plaats iets proberen te doen aan die veroorzakers van het probleem. Dat de impact van zo’n select gezelschap op het publieke debat zo groot is, doet zorgen baren over de werking van de media, vooral sociale media, maar anderzijds betekent het ook dat een gerichte aanpak heel veel zou kunnen verhelpen.
“Op een kleinere schaal spelen ook heel wat nationale politici een kwalijke rol. Er is namelijk ook veel politieke desinformatie, wanneer politici moedwillig misleiden of verwarren over hun eigen beleid of over de consequenties van de plannen van concurrerende partijen. Terwijl het aantal geheelontkenners van klimaatopwarming lijkt af te nemen – jammer genoeg omdat de werkelijkheid hen nu echt ingehaald heeft – wordt er nog steeds een groot mistgordijn gespoten over de impact van individuele keuzes zoals vlees eten, met het vliegtuig reizen en zelfs kinderen krijgen. Dit verdoezelt op een strategische manier de nood aan systemische veranderingen of het aanpakken van de grote vervuilers. Het idee van de carbon footprint werd bijvoorbeeld bedacht door BP.
“Opnieuw is dit geen kwestie van nonsens versus wetenschap: systemische verandering zal immers onvermijdelijk ook verandering van individueel gedrag met zich mee brengen. Maar de verwijten van hypocrisie aan klimaatactivisten die binnen het systeem dat ze bestrijden niet altijd volgens hun principes handelen, is ook een vorm van desinformatie. Het misbruikt accurate informatie om af te leiden van waar we het werkelijk over zouden moeten hebben.
“Aangezien wetenschappers en journalisten nooit helemaal buiten het politieke spel staan, vinden we ook onder hen verspreiders van desinformatie, hoewel zij beter zouden moeten weten. Het zou voor beide groepen kunnen helpen als we, zoals Massimiliano Simons heeft geopperd in EOS, een duidelijker onderscheid aanhielden tussen experts die de huidige wetenschappelijke consensus toelichten en wetenschappers die hun eigen onderzoeksvisie verdedigen. Beide rollen zijn legitiem, maar hun bijdrage tot het debat is wezenlijk anders.”
Moet je überhaupt aandacht besteden aan sommige standpunten? Aan de ene kant kan veel desinformatie vermeden worden door een aantal grootverspreiders de pas af te snijden. Aan de andere kant is desinformatie vaak geen complete nonsens en zou je het dus inhoudelijk moeten bestrijden.
“Dat is een heikele discussie omdat we dan snel lijken te raken aan het recht op vrijheid van meningsuiting. Maar ik vind niet dat we mensen die al duidelijk gezondigd hebben tegen de regels van het publieke debat – pure sceptici, internettrollen, aantoonbare verspreiders van fake news – nog een forum moeten bieden. Dat is geen pleidooi voor minder debat en ook niet voor minder divers debat, maar voor kwalitatievere discussies. Politiek debat over reële beleidsopties moet er absoluut zijn, dat is essentieel voor een samenleving die vooruit wil. Maar debatteren over fake news ‘dat waar had kunnen zijn’, hypotheses die al meermaals weerlegd zijn of onwettige beleidsvoorstellen die worden geopperd, dat is verspilling van tijd die sowieso al aan het wegtikken is. En je vrijheid van meningsuiting impliceert niet dat iedereen je aan de gesprekstafel moet uitnodigen.
“Vaak wordt dan aangehaald dat dit het wantrouwen van deze groepen en hun sympathisanten alleen maar versterkt. Ik twijfel of dat wel steek houdt. De mensen waarover ik het heb koesteren hun wantrouwen. Die zien het dus versterkt wanneer je hen niet uitnodigt voor een debat maar evenzeer wanneer je dat wel doet maar ze daarin worden tegengesproken. Het zijn de mensen die roepen dat er niet naar hen geluisterd wordt terwijl ze in een populaire talkshow zitten. Hen weren uit die talkshow maakt wat dat betreft eigenlijk weinig verschil. Dan zou ik er als redactie of organisatie voor kiezen om je eigen waarden aan te houden en je debat niet van binnenuit te laten uithollen.
“Ik wil op dit punt wel heel hard benadrukken dat er in onze maatschappij effectief heel wat mensen zijn naar wie onvoldoende geluisterd wordt door de overheid en media. En ook dat het weigeren van een platform niet mag gebeuren omwille van iemands inhoudelijke opvattingen, maar omdat ze de regels van een feitengebaseerd, redelijk, waarachtig, constructief debat ondermijnen.
“Wanneer we toch de discussie aangaan, moeten we die op een gelaagde manier voeren: we moeten én foutieve beweringen met feiten weerleggen waar we kunnen én incoherente betogen doorprikken én de ideologische motieven achter wetenschapsontkenning ter discussie stellen én steeds weer de maatschappelijke of persoonlijke tol van desinformatie benoemen. Dit moet gelaagd, omdat desinformatie het product is van een politieke of economische boodschap in een wetenschappelijk jasje binnen een sociale context.
“Daarnaast moeten wetenschappers en journalisten op een wervende manier blijven uitleggen hoe wetenschap en journalistiek te werk gaan en welke zekerheden ze wel en niet kunnen bieden. Het is aan hen om te tonen hoe we de oprechte twijfel kunnen redden uit de klauwen van het wantrouwen.”
Desinformatie is iets wat veel mensen ook bij vrienden en familie tegenkomen. Heb je tips over hoe je er mee om moet gaan als je het op zo’n persoonlijke manier tegenkomt?
“In dat geval heb je natuurlijk wel een goede reden om toch het gesprek aan te gaan. Ook hier heeft het denk ik weinig zin om dat gesprek toe te spitsen op jullie verschillende interpretaties van concrete data. Niet de twijfel maar het wantrouwen van je vriend of familielid zou het centrale gespreksonderwerp moeten zijn; al kan je dat wellicht best niet met zoveel woorden zeggen. Maak er een persoonlijk, geen politiek gesprek van.
“Ik vond wat Nikki Sterkenburg vertelde over haar interviews met radicaal en extreemrechtse Nederlanders heel interessant en ook van toepassing op verspreiders van desinformatie. Zij ontdekte dat de vraag hoe iemand bepaalde ideeën was gaan geloven veel interessantere gesprekken opleverde dan de vraag waarom. Als je vraagt waarom iemand er afwijkende meningen op na houdt, zullen ze verwijzen naar desinformatie die ze gelezen hebben. Maar als je hen vraagt hoe ze zo zijn gaan denken, delen ze hun levensverhaal. Zo komen de persoonlijke en ideologische motivaties van een klimaatontkenner in beeld. Daarover kan je ook als wetenschappelijke leek in kritisch maar constructief en verbindend gesprek gaan.
“Anderzijds wil ik ook zeker toevoegen dat we niet alleen bij anderen op zoek moeten gaan naar verkeerd gebruik van wetenschappelijke info, incoherenties in redeneringen of ideologische belangen, maar evenzeer bij onszelf. Kritisch zijn voor andere denkbeelden dan de onze is geen kunst, de limieten en vooroordelen van je eigen kennis erkennen en bevragen is dat wel, en het zou dan ook wel eens veel leerrijker kunnen zijn.”
Geïnteresseerd in het klimaatdebat?
De klimaattransitie is een van de grote thema’s van onze tijd. En terecht. De vraag is niet of er een klimaatprobleem is, maar hoe we het gaan oplossen: versoberen of innoveren? Daarover gaan we woensdagavond 22 februari in debat met Maarten Boudry en Peer de Rijk tijdens onze e-salon Klimaat & welvaart. Schrijf je vandaag nog gratis in!