Er staan Nederland grote demografische uitdagingen te wachten in de nabije toekomst. In 2050 – over dertig jaar – zijn er misschien al 20 miljoen mensen in Nederland, aldus een recente schatting van het CBS. Volgens dit rapport vindt deze groei ook erg geconcentreerd plaats, namelijk vooral in de Randstad en in mindere mate in een aantal grotere steden daarbuiten zoals Groningen of Eindhoven. Buitengebieden zullen met beduidend minder hoge groei te maken krijgen in het scenario van hoge bevolkingsgroei. De huidige realiteit, waarin de stad mensen aantrekt op zoek naar kansen, zal dus versterkt worden volgens het CBS. Meer mensen in Nederland, die meer geconcentreerd zullen zijn in grotere steden.
Maar er lijkt ook een andere trend op gang te komen die op het eerste oog tegenstrijdig lijkt met de bovengenoemde groei in de grote steden. Door de groeiende technische mogelijkheden rond thuiswerken en de enorme vlucht die dit genomen heeft tijdens de coronacrisis, zullen mensen de rust in buitengebieden gaan herontdekken. Velen, vooral hogeropgeleide kenniswerkers, zullen immers niet meer gedwongen zijn dichtbij hun werk te gaan wonen als zij er nog maar de helft van de tijd hoeven te zijn.
Wie bekend is met de torenhoge woonkosten, de woningschaarste en de drukte en stress van de files of het spitsfietsen dat bij grote steden hoort, zal begrijpen dat met nog hogere concentraties mensen in de stad deze uitvlucht van mensen op zoek naar rust geen onrealistisch toekomstbeeld is.
Deze twee ontwikkelingen naast elkaar – de influx van mensen op zoek naar kansen en een mogelijke uitstroom van hoogopgeleiden naar rustigere gebieden – nopen dus tot nadenken. Zou het kunnen zijn dat de toch al schaarse natuur en rust in Nederland nog schaarser worden voor de massa, en op deze manier het karakter kunnen krijgen van een privilege voor diegenen die de grote stad kunnen ontvluchten en er dichtbij kunnen gaan wonen?
In het recent uitgekomen boek Billionaire Wilderness toont socioloog Justin Farell hoe de meest excessieve uitwerking van deze hernieuwde waardering voor de natuur eruit kan zien. In dit boek focust Farell op de groeiende gemeenschap van ultrarijken in de staten Wyoming en Montana. Dit zijn twee afgelegen bergachtige staten in het westen van de VS die samen zo’n 15 keer groter zijn dan Nederland en slechts 1,6 miljoen inwoners hebben. Door middel van voordelige belastingregels – in Wyoming betaalt men 0 procent inkomstenbelasting – hebben deze staten de aandacht getrokken van vastgoedontwikkelaars en sommige van de allerrijkste Amerikanen om woningen te bouwen en te investeren in de grond. Dit heeft voor een enorme groei van de huizen- en grondprijzen geleid, en tot een verdwijnende middenklasse. Een interessante statistiek is die van de zichtbare toestroom naar deze staten van Latijns-Amerikanen die worden ingevlogen om de laaggeschoolde klusjes te doen. Natuurlijk wonen zij niet in de rijke gebieden zelf, maar moeten zij elke dag een gevaarlijke bergpas over om bij de luxueuze huizen van hun bazen te geraken.
Ondertussen proberen de rijke nieuwkomers door middel van hun natuurbeschermingsprojecten een wit voetje te halen in de populaire beeldvorming. Dat het geïnvesteerde geld in het niet valt bij de hoeveelheid geld die er naar de publieke zaak was gegaan als Wyoming en Montana fatsoenlijk belasting zouden afnemen van deze miljardairs, komt niet snel in ze op.
Het feit dat hun conserveringsprojecten voornamelijk als effect hebben dat het steeds duurder wordt om deze streken te bezoeken – laat staan je er te vestigen – is ook niet iets waar ze veel stil bij staan. Sterker nog, deze Amerikanen zien zichzelf als echte locals, en met een overdreven open houding, overdreven goedkope kleding en overdreven valse nederigheid leven ze in de waan dat ze het authentieke kleinschalige buitenleven van deze staten belichamen.
Gelukkig is het in Nederland niet mogelijk eigenhandig belasting te reguleren of al je grond weg te geven aan de eerste de beste durfkapitalist. We zullen hier dan ook niet snel zien dat bijvoorbeeld het Zuid-Limburgse Heuvelland de inkomstenbelasting afschaft om een groot deel van de grond voor buitenvertrekjes van aandeelhandelaren en advocaten van de Zuidas te reserveren; die dan vervolgens met Gooise ‘R’ en al angstvallig gaan doen alsof ze volledig onderdeel zijn van de lokale gemeenschap.
Toch zien we in Nederland soortgelijke ontwikkelingen die ertoe leiden dat de publieke toegang tot de natuur onder druk komt te staan. Zo zijn sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw veel overheidsinstanties op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling (semi)geprivatiseerd. Dit overhevelen naar de markt heeft ervoor gezorgd dat veel projectontwikkelaars steevast op zoek zijn gegaan naar winst. Dit heeft er weer toe geleid dat het aantal sociale huurwoningen is gedaald, en de focus is gaan liggen op het aantrekken van kapitaal door het maken van duurdere woningen. Ook heeft het geleid tot de nu vaak onbetaalbare huizenprijzen en jarenlange wachtlijsten in grote steden.
Deze obsessie met het winstgevend maken van de grond heeft ook zijn uitwerking op de publieke toegankelijkheid van grond. Over de hele wereld heeft de groeiende focus op winstgevendheid van de grond geleid tot omsluiting van voorheen publieke gronden.
Zo zijn bijvoorbeeld schoolpleinen in Groot-Brittannië kleiner omdat de grond moest worden verkocht aan projectontwikkelaars, worden publieke stranden in Noorwegen en Griekenland steeds vaker verkocht voor private doeleinden, of wordt landbouwgrond in Pakistan verkocht voor de ontwikkeling van gated community’s. Ook recente protesten in Bulgarije vinden hun oorsprong in een politicus die een publiek strand heeft afgesloten zodat hij zich niet bekeken hoeft te voelen in zijn strandvilla.
De voorbeelden zijn er te over, en het effect is steeds dat minder grond wordt gebruikt voor collectief gebruik of recreatie, maar als exploitatiemogelijkheid voor ontwikkelaars en investeerders. De ultrarijken in Wyoming en Montana zijn dan wel karikaturaal, ze zijn onderdeel van hetzelfde wereldwijde fenomeen van privatisering van voorheen publieke natuur.
Ook als we naar Nederland kijken, vindt de omsluiting van publieke natuur al veel plaats. Zo is Staatsbosbeheer verder geprivatiseerd en moeten veel watergebieden inkomsten zien te vergaren door bijvoorbeeld toegang te heffen, horecagelegenheden neer te zetten of door het organiseren van commerciële festivals. In een alsmaar meer verstikkende stedelijke omgeving en met de groeiende mogelijkheid om vanuit huis te werken lijkt het reëel denkbaar dat ook in Nederland in de toekomst delen van onze schaarse natuur een nieuw bestemmingsplan krijgen in de vorm van private woongebieden.
Voor armere mensen in deze gebieden zal het dan nog moeilijker worden om hun hoofd boven water te houden. Net zoals in de staten Wyoming en Montana kan het gebeuren dat bepaalde plekken in de periferie veel te duur worden om te kunnen wonen – doordat de grond wordt geëxploiteerd voor bijvoorbeeld duurdere woningen of luxe vakantiewoningen. Het klopt dat dit ook werkgelegenheid met zich meebrengt, maar zoals ook naar voren komt uit de Amerikaanse casus leidt dit vooral tot laaggeschoold werk, en kan het zomaar gebeuren dat men gedwongen wordt ver te moeten reizen. (Gelukkig in Nederland zonder gevaarlijke bergpassen. Dat dan weer wel.)
De oplossing hiervoor is om strakke bestemmingsplannen te maken en betaalbare woningen maar ook voldoende economische kansen aan te bieden in buitengebieden, iets waar Nederland van oudsher goed in is.
Helaas is binnen het privatiseringsgeweld ook dit gebruik naar de achtergrond gedreven en overgelaten aan de markt. Met deze verminderde correctie is het risico groot dat er minder sociale woningen of betaalbare woningen gebouwd worden omdat deze nou eenmaal meer opleveren. Vergelijken we onze situatie nu met die uit het boek Billionaire Wilderness, dan wordt de roep om deze planning urgenter. Wyoming en Montana hebben samen namelijk een bevolkingsdichtheid die zich laat vergelijken met Nederland als er iets meer dan 100.000 mensen zouden wonen.
Daar is dus ruimte te over, maar in Nederland moeten we het al met enorm schaarse natuurvoorzieningen doen. Dit is recentelijk al te pijnlijk duidelijk geworden met verstopte toevoerwegen naar stranden op warme dagen nu veel mensen gedwongen niet op vakantie naar het minder compact ingedeelde buitenland kunnen.
Met de toenemende omsluiting van publieke grond en natuur in gedachten moeten we dus op een andere manier naar de bevolkingsgroei in Nederland kijken. Niet alleen raken we enorm vol, en is er een grote hoeveelheid achterstallig onderhoud in het betaalbaar en leefbaar houden van de steden: ook de publieke toegankelijkheid van rust, ruimte en natuur zal verder onder druk komen te staan. Zetten we de ontwikkeling door van het overhevelen van grondexploitatie en grondontwikkeling aan de markt, dan zal het vooral een kwestie van de hoogste bieder worden in het vergeven van deze toegang.