Als kind leefde ik in een zwarte wijk in Rotterdam. Daar gingen de Turken met de Turken om, en de Marokkanen met de Marokkanen; soort ging om met soort. Ik was gewend dat ieder zijn eigen samenleving had in een samenleving. Op straat speelde ook ik alleen met Turks–Nederlandse kinderen. Zo herinner ik me de meisjes Bahar (‘lente’), Seker (‘suiker’) en Handan erg goed. Later werd ik door hen buitengesloten, omdat ik niet mee ging naar de Koranlessen. Mijn vader verbood me deze te volgen. Ik wilde er zo graag bij horen, al wist ik niet waarbij precies, noch wat het inhield, maar erbij horen wilde ik hoe dan ook. Ieder mens, hoe sterk wij ook het individualisme aanprijzen, heeft behoefte om bij een groep te horen.
De zuilen van toen
Later voelde ik me altijd enorm aangetrokken tot de verzuilingstheorie en haar mechanismen. De Nederlandse samenleving werd een groot deel van de twintigste eeuw gekenmerkt door een sterke verzuiling: de verdeling van de maatschappij op grond van geloofsovertuiging of maatschappelijke opvattingen. Iedere stroming had haar eigen organisaties op allerlei terreinen van het maatschappelijk leven: de politiek, het onderwijs, de gezondheidszorg, de media, de jeugdbeweging en de sport. De Nederlandse samenleving kende vier hoofdzuilen: de katholieke, de protestants-christelijke, de socialistische en de neutrale of liberale.
De verzuiling gaf me een verklaring voor mijn eigen situatie als kind. Een verklaring waarom er bijna geen witte Nederlanders bij ons in de straat woonden, of bij mij op school zaten. Ik leefde namelijk als kind ook in een groep: die van de migranten, de buitenlanders, nieuwe Nederlanders, allochtonen, oh nee – toch biculturelen. Als je in een groep zit, dan weet je niet beter. Denk je dat ik als kind vragen had over het feit dat er in mijn klas maar een paar witte Nederlanders zaten en de rest zwart was? Nee, ik stelde geen vragen – want dit was mijn referentiekader.
En was het het niet overal zo? Wetenschappers, filosofen en schrijvers over de hele wereld zijn bezig geweest hoe men mensen en groepen zou kunnen classificeren; met behulp van historisch perspectief laat men verschillende groeperingen zien. En ik las bij de American Psychological Association over de contact theory, die zegt dat groepen contact met elkaar kunnen krijgen, maar alleen onder bepaalde omstandigheden zoals gelijkwaardige status en gezamenlijke doelen: “The theory holds that contact between two groups can promote tolerance and acceptance, but only under certain conditions, such as equal status among groups and common goals”.
Vragen op scherp
Deze zomer werd de verzuiling van groepen weer zeer actueel, mede door de uitspraken van minister Blok over het ‘mislukken van multiculturele samenlevingen’. Ook persoonlijk werd ik geconfronteerd met vragen over het al of niet geslaagd zijn van integratie. Ik was betrokken bij een voorstelling van theatergezelschap Vloeken in de Kerk over de vraag of de multiculturele samenleving geluk brengt.
Die voorstelling vond ik het beste wat ik ooit heb gezien over de multiculturele samenleving. Het raakte de kern van alle integratievraagstukken in Nederland. Als toeschouwer voel je plaatsvervangende schaamte over de inburgeringsvragen en beleef je in een oefening met het andere publiek hoe men echt denkt over de verschillen.
De organisatoren van het stuk hadden keihard gewerkt om alle soorten en groepen mensen in de zaal te krijgen. Toen bleek dat het niet lukte om juist de biculturele vrouwen uit het buurthuis te bereiken met de voorstelling, was de creatieve leider van Vloeken in de Kerk bijna tot tranen toe geraakt.
Daar, op de vloer van de kerk, landde bij mij keihard het besef dat de groepen in Nederland nauwelijks contact hebben met elkaar. Waarom komen ze niet in grote aantallen? Uiteindelijk komt men niet, omdat velen denken “dat het ons niet aangaat”. Echter, het succes van de multiculturele samenleving moet toch van ons allen zijn en worden?
Zo ontstond mijn wens om hierover te schrijven. We leven in een parallelle samenleving: ieder op zijn eigen snelweg naar werk, huis, sportverenigingen en de religieuze samensmelting.
De nieuwe verzuiling
Hebben de mensen met villa’s in Naarden, Bussum of Aerdenhout contact met enige biculturelen behalve hun schoonmaaksters of au pairs? Heeft Stef Blok – los van zijn onzin over ‘genen’ en ‘failed states’ – niet gewoon een punt met zijn voorbeeld van de Turkse bakker, die we ontzettend aardig vinden maar die we alleen leuk vinden in het weekend?
Als we nu kijken naar de linksgeoriënteerde en rechtsgeoriënteerde mensen in Nederland: in hoeverre heb je contact met een ander, is mijn vraag. Met mensen uit een andere sociale klasse, een andere religie, een andere cultuur?
Is het niet zo dat de verzuiling eigenlijk weer terug is? Denken en leven we meer in extremen? Er is een stijgende lijn in bijvoorbeeld antisemitisme maar ook in moslimdiscriminatie. Worden we in onze gedachtengang steeds zwart-witter?
Hoe ziet de verzuiling er nu uit? Hieronder enkele voorbeelden van zuilen die ik in Nederland zie:
1. De islamitische zuil, de moslims die hun kinderen naar weekendscholen sturen voor Koranlessen, of naar internaten;
2. De christelijke zuil, waar normen en waarden heersen zoals zondags de kerk bezoeken; waar men voor het eten bidt en vroom leeft;
3. De bekakte zuil, waar de kinderen lid worden van het studentencorps, waar de middelbareschoolkinderen naar hockeykampen worden gestuurd, waar men in mooie statige huizen woont en op de VVD stemt;
4. de hoogopgeleid-linkse zuil, waar men open staat voor andere religies, culturen en mensen; maar in de praktijk spreken ze vaak alleen die Turkse bakker, of een hoogopgeleide collega uit Iran;
5. De arbeiderszuil, de mensen die bijvoorbeeld werken in de bouw, op straat alle centjes bij elkaar moeten verzamelen, die ‘100 procent NL’ luisteren en die in de vakantie op de camping staan.
Hoeveel van deze zuilen hebben kruiselings contact met elkaar? Is het niet zo dat we altijd verzuild blijven in ons denken, onze overtuigingen en ons handelen? Is het niet zo dat we steeds minder contact met elkaar krijgen en altijd vanuit onze eigen zuil lullen en beredeneren?
Want wat weet een politicus uit een bekakte zuil nou over wat iemand van de arbeiderszuil moet meemaken om te overleven; of wat de AOW-gevolgen daadwerkelijk betekenen voor zo iemand? Wat weten we nou echt van elkaar? En als we dit niet écht weten: hoe kunnen we dan een oordeel vellen over elkaar?
Hoe willen wij verder?
Dus met andere woorden: is het wel mogelijk dat de verschillende zuilen elkaar ontmoeten? We hebben met onze zuilen allemaal andere belangen en doelen. Moeten we accepteren dat we in een samenleving nu eenmaal apart leven? Zijn we sociaal, cultureel, economisch, wel in staat om ons met elkaar te verbinden?
Vinden we het niet veel fijner om, als we in een hogere klasse zitten, alleen met mensen om te gaan van die klasse? “Hé kerel,” hoor ik op de Amsterdamse Zuidas iemand met een aardappel in de keel roepen. “Hoe was je weekend?” Twee soortgenoten fietsen verder om over hun weekend te praten.
Misschien is het een illusie om te denken dat mensen zich écht buiten hun eigen zuil met anderen gaan verbinden. Dat de verzuiling in mijn ogen terug is, is omdat mensen altijd ergens bij willen horen. Dit heeft te maken met onze identiteit, achtergrond, referentiekader en ontwikkeling. Het is een feit dat er nu eenmaal groepen zijn.
En hoe zit het dan met de kracht van het individu in dit geheel? De kracht van het individu zit hem in het denken, de vrije geest. Laten we die vrijheid koesteren en beschermen.
Ik hoop met heel mijn hart dat we ons, ondanks de overmacht van het willen leven in op elkaar lijkende groepen, tóch met elkaar blijven verbinden. Van mens tot mens.
Zoals Frank Boeijen ooit zong:
Denk niet wit, denk niet zwart
Denk niet zwart-wit
Maar in de kleur van je hart