En weer was er een Kerst. Dezelfde mensen – wij. Dezelfde oppervlakte – Nederland. En dezelfde behoefte tot bezinning, van pauper tot koning.
Twee keer per jaar vlieg ik uit om mijn moeder en mijn broer te zien. Na vier dagen besmet mij de heimwee en ik moet naar huis.
Mijn reis heen of terug duurt twee uur. Heen lees ik of droom ik en bij het vliegen terug leef ik voor het moment dat stewardess weer zegt: ‘Dames en heren, wij gaan landen’. En dan, keer op keer, ga ik door dat stomme raampje staren. Naar beneden. Elke keer een prachtig plaatje in me opnemend.
Nederland van boven is schitterend. Getekend en gemaakt door kunstenaars, werkelijk waar.
Mijn land, thuis.
‘Mijn land’? ‘Thuis’? Is dat het lapje grond dat onder mijn vliegtuig in de zee verdwijnt? Of is dat alles wat daaronder beweegt? Die geel-blauwe treinen, koeien, slootjes en zeilboten, windmolens, fietsende mensjes?
Ja. Het leven dat zich onder mijn vliegtuig afspeelt, ruikt zelfs boven naar vrijheid. En dat is mijn land.
Zonder dat alles was dat lapje grond niks waard.
Een in Holland opgegroeid mens kent gemiddeld 42.000 Nederlandse woorden, wordt beweerd. Ik slechts een paar honderd. Duizend. Probeer maar met twee eieren, een halve kilo bakmeel en een pond broccoli een driegangenmenu te maken!
Praten over koetjes en kalfjes gaat mij heel moeilijk. ‘Dat’, ‘het’, of ‘de’. Of ‘huishoudelijk geweld’. ‘Laste vasten’. Nog altijd weet ik niet hoe je kletsen kan. Gewoon zo. Lekker. Zonder angst dat je heel dom overkomt.
Onze taal heb ik zelf geleerd. Ik begon met een achterstand van dertig jaar. Annie M.G. Schmidt, Nescio, Harry Mulisch, Drukwerk, Herman van Veen, Neeltje Maria Min … allemaal overgeslagen.
Ik ben een kind dat moeder is geworden op de bodem van socialistisch Joegoslavië. Weet je nog, die ene versnipperde, bloederige plek op de wereldkaart? Waar we groots zijn begonnen en zo kleinzielig zijn geëindigd. Alles in de naam van grote idealen. Ergens voor zijn, betekent blijkbaar ergens tegen moeten zijn. ‘Je zegt dat je vindt dat het zo moet omdat je dat rechtvaardig vindt, een ander zal die rechtvaardigheid anders verklaren,’ zei Jan Terlouw.
Ik hou van Jan. Jan de Hollander. Zijn wereld is veel groter dan zijn eigen erf. Jan de Hollander heeft me geleerd om met beetje afstand en bedachtzaamheid naar de wereld te kijken. Wat voor mij rechtvaardig is, is anders in te vullen door een ander.
Ik weet nog zo goed mijn eerste voetstappen op de Hollandse bodem. Ik kwam niet hier omdat ik hier wilde zijn, maar omdat ik daar weg wilde. En dan die vensters zonder gordijnen, het leek wel een wereld zonder geheimen. Langs de wegen courgettes en komkommers te koop: 2,50 gulden per stuk. Voor in de koekendoos. Schoonmaken of kinderoppas, ah, je bent zo aan het werk. Avondvierdaagse, gehandicapte kinderen die eraan meedoen. Parades, Koninginnedag … Mensen uit Afrika, Zuid-Amerika, Indonesië … O, God, het is een mini-aardbol! Laat me nog altijd huilen, alsjeblieft. Van geluk dat dit wel bestaat!
Ellenden des levens zijn me niet vreemd. Mijn eigen of die van anderen. Onze wereld is wreed. En Jan de Hollander vangt alles op. Die bekommert zich om de armoede en nood binnen en buiten zijn eigen grenzen. Die zorgt, deelt, doneert, vrijwilligt. Jan de Hollander is lief, een beetje lomp en soms niet echt genuanceerd, maar barmhartig, behulpzaam en integer.
Vertrekken is weggaan maar ook verlaten. Dat weet je niet van te voren, maar pas achteraf. Door je roots te verlaten, verlaat je je geschiedenis en je toekomst, want jouw vertrek verbrandt al je oude bruggen en opeens ben je een mens die opnieuw geboren moet worden. ‘Ik ga, anders blijf ik’ (uit Bach & Bleekwater, met Esther Apituley & Hans Dagelet)
En ik ben gegaan, want blijven was geen optie meer.
Een kerstboom had ik niet. Een familie om Kerst mee te vieren ook niet. Wel een kat, Kees, een monster voor bloemen, opladers en kerstballen. Kranten laat ze liggen, gelukkig – want het was weer smullen deze Kerst.
De reis naar identiteit en solidariteit van Kiza Magendane in het NRC heeft me diep geraakt. ‘Een reis van vluchteling naar burger’ is ons gemeen, hoewel we zo verschillend zijn. Hij man, ik blank. Hij jong, ik moeder. Hij Afrikaan, ik een sociaal-democraat.
‘Mijn verleden deed er niet toe, ze behandelden mij als een individu. Ik mocht een burger zijn, die zijn steentje aan Nederland mocht bijdragen. En dit besef maakte mij niet alleen ongelooflijk dankbaar, maar ook trots,’ schrijft Kiza Magendane.
Ik ben een trotse burger van dit land. En ongelooflijk dankbaar. En boos. Boos om al dat gespuug en gezeik.
‘Het is onderhand duidelijk: de PvdA is in de steek gelaten door de mensen voor wie ze vroeger opkwamen. De moslims, de arbeiders en de oude socialisten. Het grijpt in elkaar,’ schrijft Theodor Holman.
Wie door wie in de steek is gelaten is mij nog niet helemaal helder, maar goed.
Het is niet alleen de PvdA die voor ons allen opkomt. Het hele Nederland streeft naar het goede en het rechtvaardige (laten we er van uit gaan), die we kleuren naar eigen inzichten en ervaringen. Het enge is dat we gescheiden (willen) leven hoewel we afhankelijk van elkaar zijn. ‘Het liefst schuilen we onder gelijkgezinden. Dat is de reden dat onze samenleving tegenwoordig zoveel op een schoolplein lijkt.’ – Bas Heijne.
Mijn politieke carrière begon als opstand. Dat hitsen, splitsen en haten, tot haat aanzetten. Dat beledigen heen en weer. Ah, dat kan ik echt niet uitstaan. En net als Ewald Engelen verzet ik me ‘tegen badinerende oordelen van de elite over racistische of seksistische uitingen van de vernederde arbeidersklasse.’
Er is veel verdriet en veel blijdschap in onze samenleving. Dat volg ik op een millimeter afstand. Onze gevangenissen, opvanghuizen, jeugdzorg, VMBO’s en ROC’s vullen zich door mensen en kinderen van overwegend niet of halve Nederlandse afkomst. Discussies over de oorzaken lopen voortdurend uiteen. ‘Het vieren van mening boven kennis en van gevoelens boven feiten’ (Michiel Kakutani), heeft ons politieke klimaat ernstig beïnvloed.
Iemand profiteert, in geld of prestige. En iemand lijdt.
Het neoliberalisme en het marktdenken hebben van ons, mensen, handelswaar gemaakt. In onze dienstverlenende samenleving is industrie vervangen door behoefte aan klanten en cliënten. Wij produceren om te consumeren of om problemen op te lossen. Hoe zwakker wij zijn, hoe meer geld aan ons valt te verdienen. En in zo’n versnipperd, dienstverlenend landschap moet je maar durven uit te stappen. En te zeggen: ‘Ho, het deugt niet.’ Het kan je je eigen existentie kosten.
Hoe lager op de sociale ladder, hoe lastiger om op te staan. ‘Het is klasse, suffie, niet identiteit!’ zegt Ewald Engelen.
Wij, migranten hebben alle reden om even verbitterd als dankbaar te zijn. Maar laten we ons, alsjeblieft, niet verblinden door al die haatzaaiers, of ze nou uit ons eigen nest komen of van daarbuiten.
Jacques Wallage (PvdA) zei ooit: ‘Maar wie zijn wij om een ‘eerstgeboorterecht’ uit te oefenen, hoezo is Nederland van zijn inwoners? Iedereen heeft recht op dit stukje aarde, waarom zouden zijn toevallige inwoners daar enig bijzonder recht op kunnen doen gelden?’
Jacques, lieverd, het is niet dat lapje grond, maar dat bouwwerk erop. Het zijn bestaande structuren en culturen, instituties die ons omarmen, ons doen ontplooien en ons beschermen. Van vele, nog ontcijferde dilemma’s word ik het meest gekrenkt door deze: ‘Hoezo mag ik hier aankomen en een plek opeisen en verwachten geaccepteerd te worden en ook nog mijn eigen kring oprichten? Ongeacht of die wel of niet met de rest botst.’
Vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Als migrant heb je met je komst die vrijheid zo maar getroffen. Die wedergeboorte is je hier gegund en mogelijk gemaakt. Hier hebben wij degene kunnen worden die we willen zijn, amper gevormd door de wil van je omgeving. Tenminste als je die keuze maakt.
Gelijk was en ben je met de rest. Althans daar waar je een beroep doet op de sociale voorzieningen.
En broederschap dan?
Ooit zei Max van Weezel tegen me toen ik de PvdA wilde betreden: ‘Liefde moet van beide kanten komen’. En zo is dat.
‘Broederschap, wat het ook precies is, moet van binnenuit komen. Je moet het voelen. Het gaat om verwantschap die verder gaat dan tolerantie of verdraagzaamheid’ – Bas Heijne.
Ik heb niet het ideaal dat broederschap nog haalbaar is. De verschillen zijn inmiddels zo groot en onoverbrugbaar, lijkt het. Waar ik naar streef is een samenhangend verhaal. Iets wat ons wel bindt in plaats van scheidt. Omwille van die vrijheid en gelijkheid. Gelijkwaardigheid.
Deze Kerst is Amos Oz overleden, de grote Israëlische denker. Zijn vertrek deed me opnieuw denken aan kibboetsen.
‘De oprichters van de kibboets waren tieners met idealen. De leden moesten hetzelfde eten, zich hetzelfde kleden, hetzelfde werk doen. Dan zouden alle slechte menselijke eigenschappen uit de wereld verdwijnen: zelfzucht, roddel, jaloezie,’ schreef Amos Oz.
Hetzelfde eten, zich hetzelfde kleden, hetzelfde werk doen heeft dat ideale doel niet behaald. ‘Juist in een gemeenschap die de kloof tussen het rijke meisje en het arme meisje heeft afgeschaft, is de kloof tussen het aantrekkelijke meisje en het onaantrekkelijke meisje prominenter. Wat kan de laatste doen? Klagen bij het kibboetscomité dat ze ook mooi wil zijn, heeft geen zin. Gelijkheid maakt de verschillen, de metafysische onrechtvaardigheid, verscherpt zichtbaar.’ – Amos Oz.
Dezelfde taal spreken lijkt, volgens Amos, evenmin een oplossing. ‘Kaïn en Abel spraken dezelfde taal, en toch voorkwam dat de eerste moord in de geschiedenis niet.’
Wat dan wel?
‘Wanneer er in grote groepen moet worden samengewerkt, heb je een gemeenschappelijk verhaal nodig, een verbindende mythe,’ zegt Bas Heijne.
Een kennis riep meteen: ‘De noodzaak van zo’n verbindende mythe is juist een mythe.
Wat we nodig hebben zijn spelregels (de grondwet, de wetten) en pluralisme liefst in combinatie met dwarsverbanden tussen groepen.’ En oneens kan ik moeilijk zijn. Want, dat gemeenschappelijke verhaal moeten we nog verzinnen, samen schrijven.
Mijn oude land bestaat niet meer. Hoewel ik soms heimelijk verlang, om haar burger weer te zijn, heb ik een nieuw burgerschap aanvaard. Hier. En dat is mijn plicht. Ja, burgerschap is onze plicht en gelijkwaardigheid ons recht.
Burger zijn kan slechts op éen plek. Het is een soort commitment, een huwelijk in gemeenschap van goederen, waar investeren en profiteren onlosmakelijk van elkaar zijn verbonden.
Wil je dat met een ander burgerschap combineren, hoe rijmt dat met gelijkwaardigheid? Met wie wil je dan gelijkwaardig zijn? Als het op zowel lasten als lusten aankomt?
Wij en al onze lasten en lusten zijn aan elkaar gewaagd, mensen. Daar waar wij ons niet weten te (ver)binden, ‘slaapt de duivel ertussen’. Ongunstig en funest voor ons en zeer aanlokkelijk en winstgevend voor een kleine groep.
En vrede is ons allen dierbaar. Jij weet het nooit van te voren. Maar alsjeblieft, wacht niet op dat besef pas achteraf.
Een gemeenschappelijk verhaal, een verbindende mythe hebben we (nog) niet. En verder samen moet wel. Links of rechts.
Collectief misbruik, daar ben ik bang voor. Een wapen, door Ewald Engelen ‘terreur van de identiteitspolitiek’ genoemd, zet ons op het verkeerde spoor.
Laten we het hebben waarover het zou moeten gaan: ‘Dat er van elke verdiende euro steeds minder aan werknemers uitgekeerd wordt, stijgende woonlasten, groeiende ongelijkheid, ten hemel schreiend dierenleed, afnemende biodiversiteit en de snel oplopende opwarming van de aarde’ – Ewald Engelen.
En of je nou halal of vegan leeft, met of zonder accent, met of zonder hoofddoek, met je bakfiets of je hybro. En of je nou voor Ajax bent of niet en of je voorouders wel of geen slaven waren, laten we een keer éen zijn. Gelijk en gelijkwaardig. Verwant in deze zeer complexe verwantschap. Waar burgerschap onze plicht is en gelijkwaardigheid ons recht blijft.
Een goed 2019, mensen!
Foto: via Pixabay